Ik ben
drie weken in Afrika geweest, in Zimbabwe, op bezoek bij een bevriend echtpaar,
Joseph en Talita. Niet op safari, om wilde beesten te zien, maar om bij gewone
mensen te zijn, om hun dagelijkse pijn en zorgen te delen. Het land zit in een
economische crisis, er is droogte, er is armoede, er is hongersnood; mensen
staan uren in de rij, in de barre zon, om een beetje rijst, om een brood, om
een beetje olie om te bakken. Ik ben er
geweest om stil te worden, om onder de indruk te zijn van de levenskunst en de
levenskracht van mensen in zo’n situatie.
Op
Nieuwjaarsdag ben ik met Talita
(zij is verpleegster geweest) naar het
Masjambanzou Care Centre gegaan, een
hospice voor terminale aidspatienten, dat wordt gerund door drie zusters. Er waren drie units op dat terrein, een met
tien kamertjes voor mannen, een met
tien kamertjes voor vrouwen, een met een zaaltje voor tien kinderen. Mannen en
vrouwen, gemiddeld beneden de dertig schat ik, en kinderen, allemaal in de laatste weken, hooguit
maanden, van hun leven. Ik dacht aan de 100 millioen die een paar uur eerder in
Nederland de lucht was in geknald, en
aan deze mensen die sterven omdat onze medicijnen voor hen niet betaalbaar zijn.
Ik zag de pijn en de hulpeloosheid in hun ogen. Ik heb met hen gepraat, hun
zorgen met hen gedeeld, en gebeden om toekomst voor hun kinderen die ze als
wezen moeten achterlaten.
Dit
speelde door mijn hoofd toen ik mij ging voorbereiden op de overweging voor dit
weekend: ‘de tijd is rijp’ zegt het evangelie, ‘het koninkrijk Gods is
op handen.’ Hoe moet ik die wereld
rijmen met het koninkrijk Gos? Waar is
dan dat koninkrijk Gods? Wat moet ik mij daar toch bij voorstellen?
Wij
zitten in een wereld van enerzijds rijkdom, soms extreme rijkdom, en anderzijds
armoede, soms extreme armoede; het is slechts een paar uur vliegen van elkaar
verwijderd. Die verschrikkelijke tegenstelling heeft niets met het koninkrijk
Gods van doen, maar in die wereld moet het wel komen en het kan er komen! ‘Heb
geloof in de goede boodschap’, zegt het evangelie.
Wij
zitten in een wereld van racistisch gepraat, van onverdraagzaamheid ten
opzichte van mensen, die van verre afkomen op de kruimels die van onze tafels
vallen; ‘economische vluchtelingen’ worden ze genoemd. Die wereld van racisme
en onverdraagzaamheid heeft niets met het koninkrijk Gods van doen, maar daar moet het wel komen.
Het
rijk Gods is niet een of andere ideale situatie, die ons te wachten staat na
dit leven op aarde, een hemel na veel
miserie hier. Het is geen zoethoudertje voor mensen, die het in dit leven
ellendig hebben. Dit is ons wel vaak zo voorgehouden, maar ten onrechte. Het
rijk Gods is op handen, het is hier en
nu, midden onder ons.
Het
rijk Gods heeft ook niets van doen met een bepaalde groep mensen, die
uitverkoren zouden zijn; tegenover een grote groep, die verdoemd zouden zijn.
Gods liefde kan niet uitsluiten.
Het
rijk Gods is ook niet hetzelfde als de
kerk. Ik heb dit ooit gedacht, maar nu niet meer. De kerk staat, moet ten dienste
staan, van dat rijk Gods, is instrument tot het rijk Gods, maar ís het rijk
Gods niet: "Als de Kerk niet dient, dient zij tot niets".
Als
Jezus spreekt over het rijk Gods, dan bedoelt Hij iets anders: Dan bedoelt Hij:
Omgekeerde waarden, maar wel in de kontekst van die ‘beroerde’ wereld waarin
wij leven; omgekeerde waarden, andere dan die gangbaar zijn, maar wel ín onze
wereld. Hij spreekt niet voor niets van: keer je om én geloof in die goede
boodschap, geloof dat het kan, hier en nu.
Het rijk Gods is aanwezig in mensen, die blijven geloven in de
verbetering van de wereld; die de reddende hand reiken aan hen, wie het water tot de lippen komt en die in nood
zijn.
Het is
aanwezig in mensen met een grondhouding van eerbied en respect voor de ander, van
zorg voor het kwetsbare en zwakke, van
menselijkheid en liefde. Een grondhouding, die telkens weer opnieuw - in wat
voor situatie dan ook, tegenover wie dan ook - gestalte krijgt in de keuze voor
concrete mensen, in de keuze voor het leven. Die grondhouding is het criterium
voor alles wat mensen hebben, hun bezit, hun arbeid, hun huis, hun
bestaansmiddelen; die grondhouding bepaalt hun familiebanden, hun relaties met
mensen. Altijd gericht op leven
schenken, op leven delen, zelfs met inlevering van eigen leven. Dát is het Rijk
Gods, dat op handen is, midden onder ons, in zúlke mensen. En God zij dank, zo
zijn er velen, maar alleen zichtbaar voor hen die willen zien, zichtbaar voor
hen die erin geloven.
Och,
ik kan mensen aanwijzen, die er niet in geloven, doemdenkers, de zogenaamde
nuchtere realisten. Zij wijzen met hun vinger naar hun voorhoofd en verklaren
ons voor gek, voor dromers, voor uitslovers: ‘het haalt toch allemaal niets
uit, kijk naar Afghanistan, kijk naar Afrika, het is boter aan de galg
gesmeerd, wees toch reëel’, zeggen ze. ‘Wat haalt het uit!’, zeggen ze. Ze
lijken het gelijk aan hun kant te hebben.
Ik ken
er ook, die geen boodschap hebben aan die blijde boodschap; die er niet naar
willen luisteren omdat het hun niet past; die alles naar zich toehalen, al is
het over de rug van hun medemensen. ‘Je leeft maar een keer’, zeggen zij.
Ik ken
er ook, die het rijk Gods naar later verplaatsen buiten deze wereld; die
lijdzaam blijven toezien naar de miserie in deze wereld en alles van God verwachten;
zij zijn de mensen op wie God vergeefs een beroep doet, als kinderen te vroeg
sterven.
Ik ken
er, die zichzelf tot de groep uitverkorenen rekenen en de grote massa
afschrijven.
Het
volkomen verrassende van Jezus’ verkondiging is, dat Hij een uitweg biedt uit
de impasse, door de mens te wijzen op zijn vermogen tot radicale vernieuwing en
verandering. Er zijn er altijd in die wereld van ons, in die wereld van grote
tegenstellingen, die het niet opgeven, die blijven geloven dat het anders kan/moet
en ernaar leven; die hun wegen omkeren; die zoeken naar wegen om die
tegenstellingen te overbruggen; die hun stem uitbrengen op een partij die dat
in zijn programma heeft staan; die de Max Havelaar koffie en andere produkten
uit de wereldwinkel kopen met de intentie om mensen elders te helpen; die met
weinig genoegen nemen, om te kunnen delen met die anderen ginds; die willen
begrijpen waarom vluchtelingen hier zijn; die mensen die op straat gezet worden
opnemen, al is het voor een tijdje; die in gezelschap verzet aantekenen tegen
racistisch gepraat.
Ja, in
zulke mensen is het koninktijk Gods op handen, midden onder ons.