Geen schijngeluk

© Geert Bles, Heerlen 2008



“Gelukkig die arm van geest zijn”, zegt Matheus. De evangelist Lucas laat Jezus op diezelfde plaats zeggen: “Gelukkig die arm zijn.” Ik wil mij vandaag in de overweging beperken tot precies deze woorden: arm van geest, en arm. Soms wordt er gezegd dat Matheus bewust spreekt van arm van geest’ om dat wat Lucas zegt af te zwakken. Toch geloof ik niet, dat dit het geval is. Ik ben ervan overtuigd dat zij alle twee iets waardevols te zeggen hebben. Ik mag het ene (gelukkig die arm van geest zijn) niet zien als een afzwakking van het andere (gelukkig die arm zijn). Maar hoe moet ik die woorden van Jezus dan verstaan?

 

Wat bedoelt Hij te zeggen met ‘gelukkig zij die arm van geest zijn’?  Om dat duidelijk te krijgen, vertel ik u een verhaal:

Er waren eens mensen die vroeger arm waren en hard moesten werken voor hun gezin. Maar hun kinderen hadden geluk; zij konden goed leren en kregen kansen. Een van hen is rijk geworden, miljonair, en kan zich alles permitteren: verre reizen, meerdere malen per jaar op vakantie, een duur huis, een jacht, een tweede huis in het zonnige zuiden. Deze zoon kent de armen niet meer en sluit zich van hen af; hij is zijn verleden vergeten; hij ziet op hen neer en noemt hen lui en nietsnutten; hun eigen schuld. Hij heeft echter een dochter, die een andere keuze heeft gemaakt; zij is heel sociaal bewogen; zij komt de arme mensen tegen en heeft weet van het sociale onrecht; zij weigert gebruik te maken van de dure jacht en het tweede huis in het zonnige zuiden; zij schaamt zich voor de arrogante houding van haar ouders. Zij kiest voor een eenvoudige leefstijl en draagt dit over aan haar kinderen. Maar haar keuze is wel de ooraak dat er een breuk ontstaan is tussen haar en haar ouders; zij begrijpt hen niet en haar ouders  begrijpen haar niet. Ze heeft het er best moeilijk mee; want ze staat onder grote druk van haar ouders, die haar  een ondankbaar kind noemen. Eigenlijk ervaart zij aan de lijve wat op het einde van het evangelie staat: Gelukkig ben jij, als ze jou uitschelden en vervolgen en je van allerlei kwaad betichten vanwege Mij.

 

Ik heb een vermoeden dat ik begrijp wat het betekent: gelukkig de armen van geest. De ouders hebben het niet begrepen, maar de ‘dwarse’ dochter heeft begrepen wat Jezus met deze woorden bedoelt. Zij apprecieert dat zijzelf niet in armoede hoeft te leven; zij ervaart dit als een geschenk en probeert dit ook aan haar kinderen mee te geven; zij is solidair met mensen die arm zijn; ze komt ze tegen en keert zich niet van hen af.  Jezus doelt met ‘arm van geest’ op men­sen, die zo betrokken zijn bij hen, die niets hebben, dat ze hun bezit delen.

 

Maar wat bedoelt Jezus dan met: gelukkig zij die echt arm zijn? Dit staat toch haaks op wat wij daarbij denken en voelen.  Juist de mensen, die armoede lijden, die het in feite tegen zit in dit leven, worden door Hem gelukkig genoemd. Dit kan Hij toch niet menen! Ik ben ervan overtuigd, dat ook Hij wil dat mensen

menswaardig kunnen leven; ook Hij wil armoede de wereld uit. Hij verheerlijkt niet de armoede, integendeel, het moet de wereld uit en per direct. Doelt Hij dan misschien op later, in de hemel? In de zin van: Wat de armen hier niet hebben, zullen ze later dubbel en dwars krijgen? Zeg dat maar eens tegen de

straatkinderen in Nairobi, Manilla of Jakarta, die op de vuilnisbelt naar eten moeten zoeken om te overleven. Zeg dat maar tegen Gladys en de vrouwen in Sierra Leone, met wie wij als parochie contact hebben, die zo graag hun dochters naar school sturen (80% van de meisjes zijn analfabeet), maar dat niet

kunnen. Je krijgt in zo'n situatie die woorden toch niet over je lippen: Gelukkig zijn jullie! Met zulke beloften voor later hebben leiders in de loop der tijden - vaak nog met zegen van de kerk - de armen zoet gehouden, veranderingen afgehouden en opstanden onderdrukt: 'Nee, nu bij leven nog niet, straks na je

dood zul je gelukkig zijn'.  Dat kan zeker niet zijn, wat Jezus bedoelt. Het geluk is niet iets wat later komt; het gaat over hier en nu.

 

Wat bedoelt Hij dan wel te zeggen?  Ook hier wil ik een verhaal vertellen om dit duidelijk te maken: de bekende priester Harrie Nouwen, docent in theologie aan de universiteit van Harvard, besloot (rond 1980) een radicale wending aan zijn leven te geven. Hij gaf zijn baan als professor op, en ging naar Peru, om daar - als missionaris - zijn leven te delen met de armen. Hij ging tussen hen in wonen in de hoofdstad La Paz, om aan de lijve te ervaren wat armoede betekent. Maar na een half jaar moest hij het opgeven, hij kon het niet volhouden. Hij was te gehecht geraakt aan comfort, zijn gemakkelijke stoel, zijn T.V., zijn telefoon, zijn comfortabel bed, zijn koelkast, zijn auto, zijn vakantie: teveel dat hij

moest opgeven, hij  kon het niet. Teleurgesteld, beschaamd, wilde hij met de noorderzon vertrekken. De arme mensen bij wie hij inwoonde waren onvoorbereid. Hij had hun niets gezegd, uit schaamte. Toen hij op een morgen plotseling met zijn koffer voor hen stond, op weg naar het vliegveld, waren

zij verrast. Met een stem zeiden de vader en moeder: maar dat kan toch niet! En ze stuurden hun oudste dochter naar een winkeltje op de hoek, om een fles cola en een pakje droge biscuits te halen, voor hen een rijkdom, een dagloon. En in een kleine kring stonden ze daar, vader, moeder, kinderen op blote voeten, in hun sjofele kleren, en de priester; ze dronken samen van de cola en deelden de droge biscuits, ten afscheid. Nouwen schreef later in een van zijn boeken: dit was de mooiste  Eucharistie die ik ooit in mijn leven met mensen gevierd heb. Mensen, die niets hebben, weten beter dan wie ook, wat het betekent: het leven delen. Als mensen niets hebben, delen ze zichzelf.

 

Dit is wat m.i. Lucas bedoelt, wanneer hij Jezus laat zeggen: gelukkig zijn zij die letterlijk arm zijn, want

 zij begrijpen het. Nu even terug naar de parochie:

Wij ervaren, dat - op deze manier - delen met elkaar wat-we-hebben alles te maken heeft met leven, met geluk, met vrede. We weten dat wij onszelf moeten breken en weggeven, slijten aan de ander; dat het anders geen leven is, nóch voor onszelf, nóch voor de ander. Zouden wij dat naar elkaar toe kunnen waarmaken in onze parochie­gemeenschap?  En zouden wij dat - als gemeenschap - kunnen waarmaken naar­ buiten toe, naar mensen in de zuidelijke wereld? Wij weten soms niet, hoe wij dát klaar moeten krijgen. Dan is het vieren hier bijna een wan­hopig en mach­teloos gebaar. Maar we willen met elkaar blijven zoeken naar wegen om honger en economische on­gelijkheid de wereld uit te hel­pen, om wat we hebben, te delen met mensen ver weg. Dáárom zoeken wij een band te smeden met vrouwen in Sierra Leone, om hun een leven te bezorgen dat men­swaardig is; om hun kinderen, die geen kind kunnen zijn, kansen te bieden.

 

Moge we het vieren aan deze tafel steeds beter verstaan.