“Gelukkig die arm van geest
zijn”, zegt Matheus. De evangelist Lucas laat Jezus op diezelfde plaats zeggen:
“Gelukkig die arm zijn.” Ik wil mij vandaag in de overweging beperken tot
precies deze woorden: arm van geest, en arm. Soms wordt er gezegd dat Matheus
bewust spreekt van arm van geest’ om dat wat Lucas zegt af te zwakken. Toch
geloof ik niet, dat dit het geval is. Ik ben ervan overtuigd dat zij alle twee
iets waardevols te zeggen hebben. Ik mag het ene (gelukkig die arm van geest zijn)
niet zien als een afzwakking van het andere (gelukkig die arm zijn). Maar hoe
moet ik die woorden van Jezus dan verstaan?
Wat
bedoelt Hij te zeggen met ‘gelukkig zij die arm van geest zijn’? Om dat duidelijk te krijgen, vertel ik
u een verhaal:
Er waren eens mensen die
vroeger arm waren en hard moesten werken voor hun gezin. Maar
hun kinderen hadden geluk; zij konden goed leren en kregen kansen. Een
van hen is rijk geworden, miljonair, en kan zich alles permitteren: verre
reizen, meerdere malen per jaar op vakantie, een duur huis, een jacht, een
tweede huis in het zonnige zuiden. Deze zoon kent de armen
niet meer en sluit zich van hen af; hij is zijn verleden vergeten; hij ziet op
hen neer en noemt hen lui en nietsnutten; hun eigen schuld. Hij heeft echter
een dochter, die een andere keuze heeft gemaakt; zij is heel sociaal bewogen;
zij komt de arme mensen tegen en heeft weet van het sociale onrecht; zij
weigert gebruik te maken van de dure jacht en het tweede huis in het zonnige
zuiden; zij schaamt zich voor de arrogante houding van haar ouders. Zij kiest
voor een eenvoudige leefstijl en draagt dit over aan haar kinderen. Maar haar
keuze is wel de ooraak dat er een breuk ontstaan is tussen haar en haar ouders;
zij begrijpt hen niet en haar ouders begrijpen haar niet. Ze heeft het er
best moeilijk mee; want ze staat onder grote druk van haar ouders, die haar een ondankbaar
kind noemen. Eigenlijk ervaart zij aan de lijve wat op
het einde van het evangelie staat: Gelukkig ben jij, als ze jou uitschelden en
vervolgen en je van allerlei kwaad betichten vanwege Mij.
Ik heb een vermoeden dat ik
begrijp wat het betekent: gelukkig de armen van geest. De ouders hebben het
niet begrepen, maar de ‘dwarse’ dochter heeft begrepen wat Jezus met deze
woorden bedoelt. Zij apprecieert dat zijzelf niet in armoede hoeft te leven; zij
ervaart dit als een geschenk en probeert dit ook aan haar kinderen mee te
geven; zij is solidair met mensen die arm zijn; ze komt ze tegen en keert zich
niet van hen af. Jezus doelt met ‘arm van geest’ op mensen, die zo betrokken zijn bij hen,
die niets hebben, dat ze hun bezit delen.
Maar wat bedoelt Jezus dan
met: gelukkig zij die echt arm zijn? Dit staat toch
haaks op wat wij daarbij denken en voelen. Juist de mensen, die armoede lijden,
die het in feite tegen zit in dit leven, worden door Hem gelukkig genoemd. Dit
kan Hij toch niet menen! Ik ben ervan overtuigd, dat ook Hij wil dat mensen
menswaardig kunnen leven; ook Hij wil armoede de wereld uit. Hij
verheerlijkt niet de armoede, integendeel, het moet de wereld uit en per
direct. Doelt Hij dan misschien op later, in de hemel? In de zin van: Wat de
armen hier niet hebben, zullen ze later dubbel en dwars krijgen? Zeg dat maar
eens tegen de
straatkinderen in Nairobi, Manilla of Jakarta, die op de vuilnisbelt
naar eten moeten zoeken om te overleven. Zeg dat maar tegen Gladys
en de vrouwen in Sierra Leone,
met wie wij als parochie contact hebben, die zo graag hun dochters naar school
sturen (80% van de meisjes zijn analfabeet), maar dat niet
kunnen. Je krijgt in zo'n situatie
die woorden toch niet over je lippen: Gelukkig zijn jullie! Met zulke beloften
voor later hebben leiders in de loop der tijden - vaak
nog met zegen van de kerk - de armen zoet gehouden, veranderingen afgehouden en
opstanden onderdrukt: 'Nee, nu bij leven nog niet, straks na je
dood zul je gelukkig zijn'. Dat kan zeker niet zijn, wat Jezus bedoelt.
Het geluk is niet iets wat later komt; het gaat over hier en nu.
Wat bedoelt Hij dan wel te zeggen? Ook hier wil
ik een verhaal vertellen om dit duidelijk te maken: de bekende priester Harrie Nouwen, docent in theologie aan de universiteit van Harvard, besloot (rond 1980) een radicale wending aan zijn leven
te geven. Hij gaf zijn baan als professor op, en ging naar Peru, om daar - als missionaris
- zijn leven te delen met de armen. Hij ging tussen hen in wonen in de
hoofdstad La Paz, om aan de lijve te ervaren wat
armoede betekent. Maar na een half jaar moest hij het opgeven, hij kon het niet
volhouden. Hij was te gehecht geraakt aan comfort, zijn gemakkelijke stoel, zijn
T.V., zijn telefoon, zijn comfortabel bed, zijn
koelkast, zijn auto, zijn vakantie: teveel dat hij
moest opgeven, hij
kon het niet. Teleurgesteld, beschaamd, wilde hij met de noorderzon
vertrekken. De arme mensen bij wie hij inwoonde waren onvoorbereid. Hij had hun
niets gezegd, uit schaamte. Toen hij op een morgen plotseling met zijn koffer
voor hen stond, op weg naar het vliegveld, waren
zij verrast. Met een stem zeiden de vader en moeder: maar
dat kan toch niet! En ze stuurden hun oudste dochter naar een winkeltje op de
hoek, om een fles cola en een pakje droge biscuits te halen, voor hen een
rijkdom, een dagloon. En in een kleine kring stonden ze daar, vader, moeder,
kinderen op blote voeten, in hun sjofele kleren, en de priester; ze dronken
samen van de cola en deelden de droge biscuits, ten afscheid. Nouwen schreef later in een van zijn boeken: dit was de mooiste Eucharistie die
ik ooit in mijn leven met mensen gevierd heb. Mensen, die niets hebben, weten
beter dan wie ook, wat het betekent: het leven delen. Als mensen niets hebben, delen
ze zichzelf.
Dit is wat m.i. Lucas
bedoelt, wanneer hij Jezus laat zeggen: gelukkig zijn zij die letterlijk arm zijn, want
zij begrijpen het. Nu
even terug naar de parochie:
Wij ervaren, dat - op deze
manier - delen met elkaar wat-we-hebben alles te
maken heeft met leven, met geluk, met vrede. We weten dat wij onszelf moeten
breken en weggeven, slijten aan de ander; dat het anders geen leven is, nóch
voor onszelf, nóch voor de ander. Zouden wij dat naar elkaar toe kunnen
waarmaken in onze parochiegemeenschap? En zouden wij dat - als gemeenschap -
kunnen waarmaken naar buiten toe, naar mensen in de zuidelijke wereld? Wij
weten soms niet, hoe wij dát klaar moeten krijgen. Dan is het vieren hier bijna
een wanhopig en machteloos gebaar. Maar we willen met elkaar blijven zoeken
naar wegen om honger en economische ongelijkheid de wereld uit te helpen, om
wat we hebben, te delen met mensen ver weg.
Dáárom zoeken wij een band te smeden met vrouwen in Sierra
Leone, om hun een leven te bezorgen dat menswaardig is; om hun kinderen, die geen kind kunnen
zijn, kansen te bieden.
Moge we het vieren aan deze
tafel steeds beter verstaan.