De Zin van het Lijden

© Geert Bles, Heerlen 2003



Een week geleden zagen we beelden op de televisie over de watersnood in Zeeland van 1953. Ouderen onder ons herinneren zich deze ramp als de dag van gisteren. Bijna 2000 mensen verloren toen het leven in de kolkende watermassa. Er was een opvallend commentaar bij: Ongeveer 30% van de mensen geloofden dat God hier de hand in had; dat het een straf was voor zondig leven. Nog opvallender dat toen in nogal wat kerken deze gedachte ook van de preekstoel verkondigd werd.

 

De lezingen van vandaag gaan ook over lijden. Job krijgt de ene jobs-tijding na de andere: Zijn bezittingen verliest hij. Zijn vee sterft. Zijn kinderen verongelukken. Een verschrikkelijke ziekte maakt zijn leven onverdraaglijk. Zijn vrouw verlaat hem. Hij raakt vereenzaamd. En dan komen zijn vrienden op bezoek bij hem. Ook zij hebben hun oordeel klaar: Je zult het er wel naar gemaakt hebben, Job. God straft jou.

 

Het lijden is een realiteit in het leven van ons mensen. Lijden, dat mensen overkomt, zoals ziekte of dood. Maar veel pijnlijker: Lijden, dat ménsen elkaar aandoen. Je wordt er voortdurend mee geconfronteerd. In je eigen leven, in het leven van anderen. Er zijn mensen,die lichamelijk lijden te dragen hebben. Soms van voorbijgaande aard; soms een ziekte of handicap, die je een leven lang mee moet dragen. Er zijn ook mensen, die gees­telijk lijden. Mensen  die hun partner zijn kwijtgeraakt, door dood of door scheiding; ze leven wel verder, maar op halve kracht; de diepe wonde wil maar niet helen en maakt hun dagelijkse gang slepend. Er zijn mensen, die onder de druk van de situatie bezweken zijn en alle zekerheid zijn kwijtgeraakt. Mensen ook, die vereen­zaamd zijn en teleurgesteld; naar buiten houden ze misschien een facade op, doen ze alsof, maar diep in hun hart huilen ze. Hoe herken­baar zijn voor hen de woorden van Job:  ‘Nachten vol getob zijn mij toebedeeld; ‘s avonds denk ik: wan­neer wordt het morgen? En ‘s morgens: wanneer wordt het avond?’ 

 

Aan het lijden is niets moois. Het lijden is ontluisterend. De dood van een kind is afschuwelijk. Een jonge moeder of een jonge vader kan in een gezin niet gemist worden. Eenzaamheid en wan­hoop drukken zwaar op een mens. Lijden valt niet mooi te praten. Ik wil zomaar en paar gedachten aanreiken, die misschien iets van een opening kunnen bieden, een baken kunnen zijn:

 

Job's vrienden doen een poging om Job schuld aan te praten. In de geest van: ‘Job, je leek altijd vroom en godsdienstig. Maar ergens zul je het er wel naar gemaakt hebben. Hoe kan je anders zoiets overkomen? God is toch rechtvaardig.’ Maar Job weigert mee te gaan in de gedachtengang, dat het lot van de mens gezien moet worden als voortkomend uit zijn goede en kwade daden. Hij reageert fel tegen zijn vrienden: ‘Wi­llen jullie zeggen, dat het de goede mensen goed gaat en de kwaden niet? Willen jullie zeggen, dat ik slecht ben en mij dáárom dit alles overkomt? Zo kan mijn God niet zijn!’  Job weigert zich schuld aan te laten praten. Hij weet dat hij geen slecht mens is, dat hij goed is en rechtvaardig; 'tov' staat er in de bijbel; dat betekent: geen kwaad steekt er in hem; hij beantwoordt aan wat God van de mens verwacht.

 

Het evangelie geeft Job gelijk. God is een God van liefde, van leven. Hij wil het kwaad niet. Hij wil het juist de wereld uit helpen. Hij gaat naast de mensen staan in hun lijden. Dat is wat wij zien in Jezus, in God-mens-geworden. De menslievendheid van God krijgt gestalte in Jezus. Jezus stapt op de zieke, lijdende mens toe, raakt hem aan en doet hem opstaan.  Hij geneest, hij helpt mensen van hun kwalen af. Hij is hen helend nabij in hun lijden en verdriet. Dat lijkt mij wat Jezus vooral doet: Mensen helen door hen nabij te zijn in hun lijden; door hen nabij te zijn, hen helpen hun pijn een plek te geven; door hen nabij te zijn, een antwoord zijn op de schrij­nende vraag: God, waar ben je?

 

Als mensen getroffen worden door groot lijden en roepen ‘het is

niet eerlijk’ en ‘waarom toch?’, denk ik dat dit eerder een uiting is van on­macht, van verdriet. Zij willen niet zozeer met de vinger naar God wijzen, alsof Hij diegene zou zijn, die hun dit lijden heeft toebedeeld. Waarom zouden mensen niet hun pijn mogen uitschreeuwen tegen God, juist tegen God? Ik denk aan een kind, dat thuis, juist thuis, kwaad mag zijn, tot het uiterste durft gaan bij zijn ouders, omdat het onbewust weet, dat zij hem niet zullen laten vallen.

 

Oppervlakkige antwoorden zijn er niet op de vraag naar de betekenis van lijden en dood. Maar mensen gaan ons erin voor, soms op een heel indrukwekkende wijze. Er zijn mensen, die erin slagen om het lijden - in welke vorm dan ook - een plek te geven in hun leven. Mensen, die God aan hun zijde weten in hun lijden, en niet tegenover zich. Mensen, die zoveel meegemaakt hebben in hun leven, dat je zou verwachten dat ze heel opstandig zijn. Mensen, bij wie je met kloppend hart binnengaat, maar bij wie je rijker weggaat. Mensen, bij wie je veel ontvangt, terwijl je dacht te moeten troosten. Hoe is het mogelijk dat mensen, die weten dat ze dood gaan, in staat zijn om liefdevol en troostend te zijn naar hun omgeving en hen voor te gaan in het aanvaarden? Hoe kan het ­dat mensen met een groot gebrek toch vreugde beleven en optimistisch zijn? Dat mensen lichamelijk ten onder gaan en toch onoverwin­nelijkheid uitstralen? De dood heeft geen vat op hen. Het is ontroerend, dat mensen bij zware tegenslagen toch een diepere zin, liefde voor het leven opnieuw lijken te ontdekken. Het zijn men­sen, die zich - ondanks hun lijden - hún God niet laten af­nemen. Die - zoals Job - blijven geloven, dat hún God een God van leven en liefde is. Mensen, die hún God trouw blijven, ondanks alles.