11e Zondag door het Jaar

© Mariet Stikkers, Heerlen 2007



Met welke ogen kijken wij naar onszelf, de ander, de wereld om ons heen? Zijn wij al vooraf bepaald door de algemene opvattingen over kwaad en goed? Hebben wij al een mening over iemand bijna voordat de ander kan laten zien wie hij of zij werkelijk is? Gaan wij ervan uit dat wíj wel goed zitten maar de anderen vaak niet? Houden wij vast aan eenmaal gevormde opvattingen of zijn we bereid tot verandering, tot relativeren van onze overtuiging. Kunnen we ons door de teksten uit de Schrift te laten aanspreken en met nieuwe ogen te leren zien? Zowel in het verhaal over David en Natan uit het boek Samuël als ook in het verhaal over de vrouw met de balsem uit Lukas worden algemeen aanvaarde opvattingen aardig onderuit gehaald. Kan deze viering ook ons op een ander spoor zetten?

 

We hoorden het verhaal uit het tweede boek Samuel: Koning David heeft de vrouw van zijn legeroverste Uria tot zich genomen nadat Uria is vermoord in een oorlog met de Ammonieten. Hij heeft Uria een plaats aan het front heeft gegeven waar deze wel móest sneuvelen. Zo kon David zijn gang gaan, de vrouw van Uria was toen immers vrij!

Op zich was een dergelijke handelwijze binnen de cultuur van die tijd in het Midden Oosten voor een koning acceptabel. De koning kon naar believen beschikken over land en volk! Maar dan verschijnt de profeet Natan op het toneel. Hij spreekt namens God zelf. God heeft een heel ander beeld van een koning. Nee David, jouw manier van doen is niet in de geest van de Tora, niet in de geest van Gods wet van gerechtigheid en liefde; God aanvaardt zulk een handelwijze niet. Hij heeft je álles gegeven maar dat was kennelijk voor jou nog niet genoeg. Je hebt je verlaagd door te doen wat je hebt gedaan: op laaghartige wijze nog een vrouw erbij nemen.

Dankzij de felle woorden van de profeet Natan komt David tot inzicht. Hij gaat doorzien wat hij heeft gedaan. Hij beseft dat hij helemaal fout zat en belijdt dan deemoedig zijn schuld. Hierdoor vindt hij bij God weer alle genade en wordt vergeven. Want God is immers uiterst barmhartig en liefdevol, Hij draagt ons onze zonden niet na.

 

Nu het verhaal van Lukas. Simon de Farizeeër heeft Jezus te gast gevraagd. Terwijl ze aan tafel zijn verschijnt er een vrouw, die - zeker naar de maatstaven van die tijd - onverwachte en vreemde dingen doet. Vrouwen die vanuit zichzelf een man zo benaderde: dat mocht en kon niet! Maar zij gaat rustig haar eigen gang, zalft zijn voeten met dure balsem, maakt ze nat met haar tranen, kust ze, en droogt ze met haar haren af. Ze heeft er haar rede voor: ze werd immers door haar omgeving aangeduid als een zondige vrouw en gezien haar tranen voelt ze dat zelf waarschijnlijk ook zo. Simon de Farizeeër is er in elk geval duidelijk van overtuigd. En haar manier van doen versterkt hem nog eens in die mening. Moet je zien: een vrouw die zó doet… dat ligt er toch wel erg dik op!

Dan komt Jezus. Hij vertelt over de twee schuldenaars: de een heeft 500 denarieën schuld, de ander 50. Voor de hand ligt dat je veel houdt van iemand die jou veel vergeeft, jou veel schuld kwijtscheldt. Dat is de gewone gang van zaken. Dat vindt Simon ook: degene aan wie 500 denarieën zijn kwijtgescholden die heeft de meeste liefde. Wij zien onze weldoeners graag naar de ogen en noemen dat dan liefde. Maar Jezus houdt Simon een spiegel voor: jij Simon hebt me wel aan tafel gevraagd, maar enig blijk van liefde of genegenheid heb je niet gegeven: geen water voor mijn voeten, geen kus, geen olie voor mijn hoofd. In hoeverre komt je uitnodiging aan mij vanuit je hart? Deze vrouw die te boek staat als zondares heeft niets anders gedaan dan mij overstelpt met haar liefde. Nog vóórdat ze wist dat haar veel zou worden kwijtgescholden gaf ze ál haar liefde, in grote overvloed. Snap je het niet Simon: de liefde bedekt alle zondigheid, zonde en liefde gaan niet samen. Zij mag en kan in vrede heengaan.

 

Jezus kijkt niet naar de zonden, maar naar de liefde van iemand. Net als zijn Vader God wil hij dat wij mensen elkaar met liefde en barmhartigheid benaderen en geen harde, meedogenloze oordelen vellen. Jezus wil – net als zijn Vader – ons laten zien dat wij allen kleine en zwakke en gebroken mensen zijn die vol fouten zitten. Maar ook naar onszelf mogen we kijken met mededogen en barmhartigheid. Als we werkelijk kunnen zien wat is – zo zegt een lied – en ons met al onze tekorten kunnen toevertrouwen aan de barmhartige liefde van God, dan zal ons hart warm zijn voor de ander, óók wanneer die ander gedoodverfd wordt als schuinsmarcheerder of wat al niet. We zullen anders kijken naar zogenaamde eigen-schuld-armen, naar zogenaamde slechte opvoeders, naar zogenaamde a-socialen, naar zogenaamde profiteurs, naar zogenaamde ongelovigen, naar zogenaamde criminelen, naar zogenaamde…. vult u zelf maar aan.

 

Maar wat ís het moeilijk! Wat zitten we vól met vooroordelen! Misschien kunnen we de ander pas écht gaan zien als wijzelf ons werkelijk met heel ons hebben en houden kunnen toevertrouwen aan God, werkelijk met al ons feilen en falen, werkelijk naakt zoáls we zijn. Hij heeft ons gemaakt, Hij houdt van ons, Hij wacht op onze liefde.

Iemand zei me eens: het is Goed, óók als het niet goed is. Daarmee bedoelde hij: God neemt je zoals je bent. Vertrouw daar maar op.

Het is Goed ook als het (nog) niet goed is. Dat we zo mogen kijken naar onszelf en anderen.