Moed en Durf Nodig

© Geert Bles, Heerlen 2005



‘Wees niet bang voor hen die u vervolgen … die het lichaam doden.’  Enkele dagen geleden zag ik op het TV scherm een uitzending over jonge Turkse vrouw Ates in Berlijn, moeder van een kind van vijf jaar en advocate, die zich inzet voor slachtoffers van eerwraak. U weet intussen wat eerwraak is: een meisje dreigt gedood te worden door haar vader of door haar broer, als zij weigert uitgehuwelijkt te worden of zich niet houdt aan de traditionele normen rond huwelijk en kuisheid. Ates heeft een boek geschreven over eerwraak. Zijzelf  werd en wordt nog bedreigd, maar ze overwon haar angst en zet zich nu in voor jonge Turkse vrouwen in Duitsland.

 

Zoiets - enerzijds de wil om iets te veranderen, anderzijds angst -  moet er omgegaan zijn in Maarten Luther King, toen hij voor het eerst de zwarte Amerikanen opriep om met hem de straat op te gaan in Atlanta en te protesteren tegen hun achterstelling vanwege hun huidskleur. Zijn onverschrokkenheid - we shall overcome some day - eindigde met de dood, maar vandaag mogen zwarte Amerikanen zich  volwaardige medeburgers noemen.

 

Zoiets moet ook Nelson Mandela gevoeld hebben op Robben-eiland,  waar hij 27 jaar lang stenen heeft moeten pikken als straf voor zijn onverbeten strijd tegen de vernedering, die zijn zwarte medebroeders en zusters werd aangedaan onder het apartheidsregiem in Zuid Afrika. Hij wilde de apartheid de wereld uit hebben, maar moet zich ook vaak afgevraagd hebben: ten koste van welke prijs? overleef ik het?  Maar na die gevangenisperiode werd hij de eerste zwarte president van een vrij Zuid Afrika.

 

Bisschop Oscar Romero van El Salvador moet aan zoiets gedacht hebben, toen hem  op 2 februari 1980 aan de Universiteit van Leuven een eredoctoraat verleend werd en hij, op de vraag of hij niet bang was om terug te gaan, antwoordde: ‘Ik ben regelmatig met de dood bedreigd; als christen moet ik u zeggen dat ik niet geloof in de dood zonder opstanding; als ze mij doden zal ik opstaan in mijn volk; ik zeg dit zonder opschepperij, in de grootste eenvoud.'   Bisschop Romero ging terug naar zijn land; zes weken later werd hij vermoord. 

 

Hetzelfde beluister ik in de eerste lezing van vandaag, waar Jeremia spreekt over de bedreigingen tegen hem als profeet. Hij hoort mensen fluisteren: ‘daar heb je hem, ontzetting overal, we gaan hem pakken.’  Want wat doet een profeet? Hij toetst het gedrag van mensen aan Gods plan met de wereld en verzet zich tegen het onrecht dat mensen begaan tegen medemensen; en dat wil niet altijd gehoord worden. Dat is wat de profeet Jeremia deed in zijn tijd; dat is wat Maarten Luther King en Nelson Mandela en bisschop Oscar Romero deden in de tweede helft van de vorige eeuw;  dat is wat deze jonge Turkse vrouw doet in 2005 in Berlijn.

 

In het 18de hoofdstuk van het boek Deuteronomium spreekt God: “Ik zal uit hun broeders profeten doen opstaan, die Ik mijn woorden in de mond zal leggen; ze zullen alles zeggen wat Ik hen opdraag.”

Menselijkerwijs gesproken betalen profeten een prijs voor hun onverschrokkenheid;  de boodschap is lang niet altijd welkom, zeker niet als hun boodschap gevestigde belangen aantast. Menselijkerwijs  gesproken hebben zij vaak te vrezen voor hun leven; Gods boodschap uitdragen is riskant. Voor je mening uitkomen, voor een ander opkomen, je mond opendoen vergt daarom durf en moed.

 

Maar Jezus bemoedigt zijn volgelingen om zich niet te laten weerhouden door angst. Voorafgaand aan het evangelie van vandaag spreekt Hij tot zijn leerlingen over de vervolgingen die zij kunnen verwachten: ‘Ja, ik stuur jullie als schapen onder de wolven; neemt u in acht voor de mensen; zij zullen u overleveren aan de rechtbanken; gij zult voor stadhouders en koningen gebracht worden omwille van Mij; maar maakt u wanneer men u overlevert niet bezorgd over het hoe of wat van uw spreken; op dat ogenblik zal u worden ingegeven wat gij moet zeggen; want niet gij zijt het die spreekt, maar door u spreekt dan de Geest; de leerling staat niet boven zijn meester.’

Vandaag in het evangelie klinkt het viermaal: word niet bang voor hen die u vervolgen; wees niet bang voor hen die het lichaam doden.

 

Nu zal het in mijn leven niet direct een kwestie zijn van leven en dood, als ik eerlijk mijn geweten volg, als ik het opneem tegen het  onrecht dat mijn medemens wordt aangedaan. Mijn leven staat niet direct op het spel, als ik mijn mond durf opendoen in gezelschap, wanneer er grof wordt gedaan over allochtonen, over vluchtelingen, over zwervers, over moslems, over verslaafden, over homo’s of lesbiennes. Maar er is wel moed voor nodig om je mond open te doen, als je klasgenoot of je collega op de werkvloer gepest wordt. Er is wel moed voor nodig, want hoe gemakkelijk wordt er dan niet geginnegapt over jou, niet meer openlijk gesproken met jou, maar achter jouw rug gefluisterd over jou: ‘daar heb je hem weer, daar heb je haar weer.’  Er is moed voor nodig om te durven bouwen op je eigen inzicht, op je hart, op je geweten. Er is moed voor nodig om je mond te openen tegen wangedrag, tegen verharding en verruwing van zeden.  Er is moed voor nodig om mee te bouwen aan een mooiere wereld, aan Gods koninkrijk, aan een wereld van vrede, aan een wereld waarin plek is voor iedereen. Er is moed voor nodig om een pot soep te maken en hiermee naar dak- en thuislozen te gaan en met hen te gaan praten, wat een groepje vormelingen heeft gedaan; denk aan het Parkstad klimaat. Jezus zegt niet voor niets tot vier keer toe: wees niet bang.