13de Zondag door het Jaar

© Nan Paffen, Heerlen 2004



Veel kinderen hebben tegenwoordig een vriendenboekje (vergelijkbaar met het poezie-album dat ik vroeger had). Daarin laten zij vriendjes en vriendinnetjes (en ook soms hun familie of leerkrachten) iets over zichzelf schrijven. Bijv. de naam, hoe je er uit ziet, je hobby, lievelingseten, lievelingsmuziek, mooiste boek, wat wil je worden, enz. Ik zag in de boekjes ook de vraag: waar houd je niet van? Of: wat is je liefste wens? En het frappeerde mij dat er vaak antwoorden stonden als: vrede, geen ruzie, geen oorlog of dergelijke zinnen waar toch heel grootse idealen verwoord werden in kinderlijke termen.

Zo’n boekje wordt later, denk ik, een heel kostbaar bezit, een dierbare herinnering;  het geeft antwoord op die vraag: wie was hij/zij? En je herinnert je de verhalen, die erbij horen: O ja, zo was hij/zij ook al weer.

 

In het evangelie van vandaag vertelt Jezus niet uit zichzelf wie hij is. Hij vraagt het aan zijn leerlingen. Het gaat hier om de vraag van Jezus: wie zeggen de mensen, wie zeg jij dat ik ben?

Ik probeer me iets voor te stellen van wat er in die tijd gebeurd zou zijn. Zo’n vraag stel je niet zomaar, zonder aanleiding. Hij was alleen aan het bidden en zijn leerlingen kwamen bij hem. Misschien heeft hij zich wel afgevraagd, tijdens dat gebed, of zij en de andere mensen wel begrepen wat hij wilde zeggen en voorleven. Dat hij gedacht heeft: ik trek nu al zolang met deze groep op, trek door steden en dorpen, vertel over verhalen over God en over zijn ideaal van het ‘koninkrijk op aarde’, maar wat vinden ze daar nu van? Komt er iets over?

En de leerlingen komen met vergelijkingen: Johannes de Doper, Elia, of een van de oude profeten. Allemaal namen van ‘durvers’, van mensen die tegen iedereen durfde te zeggen, wat gezegd moest worden, zelfs tegen rijken en machtigen, zelfs tegen de koning. Oneerlijk delen, onrechtvaardig leven stelden zij aan de kaak.

 

En dan komt Jezus met de hamvraag: wie zeggen jullie dat ik ben.

Nu moeten ze zelf met de billen bloot. Nu moeten ze zelf kleur bekennen.

En Petrus komt met de woorden: “de gezalfde Gods”. Een eretitel, zo zal Petrus het misschien wel bedoeld hebben, maar Jezus kapt het meteen af. Zo’n titel, zo’n naam mag je niet gebruiken als je niet weet wat je daarmee zegt, als je het ideaal dat daarbij hoort nog niet begrepen hebt.

Ik denk dat, bij deze vraag, het Jezus helemaal niet gaat om namen, om titels. Het gaat om wat mensen gedaan hebben, waarvoor zij zich ingezet hebben, wat hun idealen waren en wat iemand er voor over heeft gehad om die idealen te bereiken.

En dat is niet niks. De voorbeelden van Johannes en Jezus laten zien dat ze hun idealen zelfs met hun eigen leven moesten bekopen. Dat bedoelde Jezus ook , als hij zegt: “de mensenzoon moet veel lijden en zal verworpen worden”. Dus: “wie mijn volgeling wil zijn, moet het risico durven lopen dat anderen je dat niet in dank zullen afnemen, dat het lijden en bespotting kan oproepen.”  Martin Luther King en Nelson Mandela bijv. hebben dat ook aan den lijve ervaren.

 

Het is goed om te bedenken dat dit verhaal komt na het verhaal van afgelopen zondag: toen hij 5 broden en 2 vissen aan zijn leerlingen gegeven had en zei: geven jullie de mensen te eten, deel dit uit.

Jezus is dus iemand die deelt en die van ons vraagt met anderen te delen.

En ook, dat hij van dat brood zei: ‘Dit is mijn lichaam’. Hij gaf zichzelf uit handen. Hij deelde zichzelf uit. En hij vroeg dit na te doen.

Dat is zijn ideaal! Want als dat zou gebeuren, dan kwam niemand iets te kort, dan zouden we allemaal leven voor elkaar. Als je net als Hij je eigen brood breekt en deelt, dan zeg je daarmee: ik ben er voor jou.

Met dat antwoord kan iedereen uit de voeten.

Met dat antwoord zou ook onze samenleving veranderen.

Dat was zijn ideaal.

 

Wie zeggen jullie dat ik ben?

Dat vroeg Jezus aan zijn vrienden. Als hij dat nu aan ons zou vragen, als hij ons zou vragen: “beschrijf mij nu eens in jouw vriendenboekje?”, wat zouden we zeggen?

Hoe hij er uit zag, wat zijn lievelingseten was, weten we niet.

Wat hij graag deed, zijn hobby weten we wel: anderen mensen blij maken.

We weten ook waar hij niet van hield: grootdoenerij, onrecht, mensen tekort doen.

En zijn liefste wens: dat mensen samen delen, dat iedereen tot zijn of haar recht mag komen, een mooie wereld voor iedereen.

Heb ik dat niet ook bij de kinderen gelezen?

 

Amen.