Eli Wiesel, een jood, overlevende
van het concentratiekamp, vertelt het volgende verhaal: Een profeet kwam naar
Sodom om die stad voor rampen te behoeden. Elke dag predikte hij op straten en
pleinen tegen schraapzucht, diefstal, oneerlijkheid en onverschilligheid. In
het begin luisterden de mensen naar hem en glimlachten. Maar later luisterden
ze niet meer en lieten hem maar praten. En de moordenaars bleven moorden en de
wijzen bleven zwijgen. Op een dag liep een kind vol medelijden op de
ongelukkige prediker af en zei: “Ik vind jou maar
zielig, je schreeuwt je longen uit je lijf, maar zie je niet dat niemand
luistert?” De man antwoordde : “Ja, dat zie ik.” “Maar waarom ga je er dan mee door?” “Dat zal ik je
zeggen. In het begin dacht ik nog dat ik de mensen kon veranderen. Nu weet ik
dat ik dat niet kan. Toch blijf ik roepen, omdat ik niet wil dat de mensen mij
zullen veranderen.”
Een wondere man, Eli Wiesel, een profeet van deze tijd. Hij
heeft als Jood het
concentratiekamp overleefd. Hij heeft er nadien over nagedacht hoe het allemaal
heeft kunnen gebeuren, zes miljoen Joden
vergast,
homo’s vergast, Roma’s vergast. Allemaal tot zondebok
verklaard voor het falen van een economie. Hen letterlijk uit de weg ruimen zou
leiden tot een nieuwe paradijselijke wereld van Arische supermensen. De massa
liet zich toen meeslepen door deze boodschap, door het hysterisch
geschreeuw van de Fuhrer en door de propagandamachine van Goebbels. Profetische
geluiden, die waarschuwden dat hier iets goed fout ging, werden niet gehoord en
in de kiem gesmoord. Dietrich Bonhoeffer was een van hen; hij heeft zich verzet
en dit met de dood moeten bekopen. Mensen luisterden toen niet naar de profeten.
Het volk was weerspannig, om de terminologie van de eerste lezing van vandaag
te gebruiken.
Zo ging het ook met de profeten in het Oude Testament, stuk voor stuk
bijzondere mensen met een boodschap. Jesaia, de fiere onverschrokken
verkondiger van heil en onheil voor het volk. Jeremia,
de bange timide man, die zeer tegen zijn zin geroepen werd de
oorzaken van de rampen die Israel troffen, in heldere taal te benoemen. Geen
van beide was populair, net zo min als de profeet Ezechiël, over wiens roeping we vandaag horen in de eerste lezing. ‘Het
volk van Israel was weerspannig en dwars, maar zij zullen het horen.’ Brede populariteit
is geen waarmerk voor de echtheid van een profeet. Integendeel, zijn boodschap
staat doorgaans haaks op wat wij gewoon zijn gaan vinden. En zo ging het ook
met de profeet in het Nieuwe Testament, Jezus van Nazareth; ook Hem heeft het
zijn leven gekost.
Wat zijn toch profeten? Vroeger dacht ik, dat profeten mensen
zijn die de toekomst kunnen voorspellen, jaren vooruit kunnen kijken en je kunnen vertellen wat er
dan en dan zal plaats vinden, goed of kwaad, voorspoed of rampen, een soort
waarzeggers dus. Maar zo denk ik vandaag niet meer. Wat is een profeet dan wel? Een profeet staat
met twee benen in de samenleving, maar hij is ook iemand die weet hoe God de
wereld en de mens in de wereld bedoeld heeft; die haarfijn aanvoelt waar de
mens in de fout gaat en van Gods bedoeling afwijkt. Een profeet is iemand, die Gods
geschiedenis schrijft in de geschiedenis van mensen; die Gods visioen van een
nieuwe toekomst blijft verkondigen, het visioen dat recht gedaan wordt aan alle
mensen.
Het is een persoonlijke opdracht aan ieder van ons, om in
onze eigen omgeving iets van dat visioen van een nieuwe toekomst waar te maken.
Een betere wereld nabij te brengen. Ertoe bij te dragen dat recht gedaan wordt
aan allen. Ervoor te zorgen dat de klappen niet altijd in dezelfde hoek terecht
komen. In onze eigen omgeving komen wij mensen tegen aan wie geen recht wordt
gedaan. Durven wij het dan voor hen op te nemen, tegen de publieke opinie in?
Het volk is weerspannig, staat er tot driemaal toe in de
eerste lezing. Mensen willen het niet horen; ze hebben een harde blik en een
hart van steen. Ze laten de boodschap niet tot zich toe. Ook Jezus ontmoet
vanaf het begin tegenstand en onbegrip, eerst van de schriftgeleerden
en farizeeën, dan van zijn eigen familie, en nu van de mensen in zijn eigen
stad. Wie mensen niet naar de mond praat, maar vrijmoedig de zwakke plekken in
de samenleving aanwijst, het onrecht aanklaagt en opkomt voor gerechtigheid,
die krijgt de wind van voren en betaalt ervoor, soms met zijn leven, zoals Hij.
Maar zou weerspannigheid van mensen ook nog iets meer
kunnen betekenen? Niet alleen een uiting van onwil om de boodschap toe te
laten? Niet alleen een uiting van verzet, omdat de boodschap in eigen vlees
snijdt, omdat de boodschap je vraagt je levenspatroon te veranderen. Zou het
ook kunnen zijn een uiting van onmacht om met de problematiek om te gaan? Ik
denk, wat dit betreft, aan de problematiek van schuld in de wereld; schuld, die
de wereld verdeelt in een groot deel dat leeft in bittere armoede en een klein
deel dat leeft in exorbitante rijkdom. En continu klinken profetische stemmen
dat deze tweedeling ten hemel schreiend is en de wereld uit moet. Maar mensen
zijn weerspannig, lijkt het. Is dit misschien niet alleen, en niet zozeer, een
kwestie van onwil, maar veeleer van onmacht? Hoe pakken wij het aan? Wat kunnen
wij kleine mensen in deze parochie? Als het dit laatste is, een kwestie
van onmacht, zouden wij dan niet als gemeenschap samen moeten scholen om een
antwoord te zoeken op die vraag?
Tot slot dit, van een andere orde, of toch niet? U hebt
allen in deze dagen kunnen lezen over de kerkelijke situatie in Zuid Limburg;
de kranten staan er vol van. Hoe gaan wij daarmee om? Is dit voor ons
aanleiding om te zeggen: Zie je wel, wat een zooitje, het is allemaal niks met
de kerk? Of
blijven wij als parochiegemeenschap elkaar versterken om het visioen van God
(van een mooie rechtvaardige wereld) gestalte te geven? Zullen wij voor dit laatste gaan?