Profeten vandaag

© Geert Bles, Heerlen 2006



Eli Wiesel, een jood, overlevende van het concentratiekamp, vertelt het volgende verhaal: Een profeet kwam naar Sodom om die stad voor rampen te behoeden. Elke dag predikte hij op straten en pleinen tegen schraapzucht, diefstal, oneerlijkheid en onverschilligheid. In het begin luisterden de mensen naar hem en glimlachten. Maar later luisterden ze niet meer en lieten hem maar praten. En de moordenaars bleven moorden en de wijzen bleven zwijgen. Op een dag liep een kind vol medelijden op de ongelukkige prediker af en zei: “Ik vind jou maar zielig, je schreeuwt je longen uit je lijf, maar zie je niet dat niemand luistert?” De man antwoordde : “Ja, dat zie ik.”  “Maar waarom ga je er dan mee door?”  “Dat zal ik je zeggen. In het begin dacht ik nog dat ik de mensen kon veranderen. Nu weet ik dat ik dat niet kan. Toch blijf ik roepen, omdat ik niet wil dat de mensen mij zullen veranderen.”

 

Een wondere man, Eli Wiesel, een profeet van deze tijd. Hij heeft als Jood  het concentratiekamp overleefd. Hij heeft er nadien over nagedacht hoe het allemaal heeft kunnen gebeuren, zes miljoen Joden

 

vergast, homo’s vergast, Roma’s vergast. Allemaal tot zondebok verklaard voor het falen van een economie. Hen letterlijk uit de weg ruimen zou leiden tot een nieuwe paradijselijke wereld van Arische supermensen. De massa liet zich toen meeslepen door deze boodschap, door het hysterisch geschreeuw van de Fuhrer en door de propagandamachine van Goebbels. Profetische geluiden, die waarschuwden dat hier iets goed fout ging, werden niet gehoord en in de kiem gesmoord. Dietrich Bonhoeffer was een van hen; hij heeft zich verzet en dit met de dood moeten bekopen. Mensen luisterden toen niet naar de profeten. Het volk was weerspannig, om de terminologie van de eerste lezing van vandaag te gebruiken.

 

Zo ging het ook met de profeten in  het Oude Testament, stuk voor stuk bijzondere mensen met een boodschap. Jesaia, de fiere onverschrokken verkondiger van heil en onheil voor het volk. Jeremia, de bange timide man, die  zeer tegen zijn zin geroepen werd de oorzaken van de rampen die Israel troffen, in heldere taal te benoemen. Geen van beide was populair, net zo min als de profeet Ezechiël, over wiens roeping we vandaag horen in de eerste lezing. ‘Het volk van Israel was weerspannig en dwars, maar zij zullen het horen.’  Brede populariteit is geen waarmerk voor de echtheid van een profeet. Integendeel, zijn boodschap staat doorgaans haaks op wat wij gewoon zijn gaan vinden. En zo ging het ook met de profeet in het Nieuwe Testament, Jezus van Nazareth; ook Hem heeft het zijn leven gekost.

 

Wat zijn toch profeten?  Vroeger dacht ik, dat profeten mensen zijn die de toekomst kunnen voorspellen, jaren vooruit kunnen  kijken en je kunnen vertellen wat er dan en dan zal plaats vinden, goed of kwaad, voorspoed of rampen, een soort waarzeggers dus. Maar zo denk ik vandaag niet meer. Wat is een profeet dan wel?  Een profeet staat met twee benen in de samenleving, maar  hij is ook iemand die weet hoe God de wereld en de mens in de wereld bedoeld heeft; die haarfijn aanvoelt waar de mens in de fout gaat en van Gods bedoeling afwijkt. Een profeet is iemand, die Gods geschiedenis schrijft in de geschiedenis van mensen; die Gods visioen van een nieuwe toekomst blijft verkondigen, het visioen dat recht gedaan wordt aan alle mensen.

 

Het is een persoonlijke opdracht aan ieder van ons, om in onze eigen omgeving iets van dat visioen van een nieuwe toekomst waar te maken. Een betere wereld nabij te brengen. Ertoe bij te dragen dat recht gedaan wordt aan allen. Ervoor te zorgen dat de klappen niet altijd in dezelfde hoek terecht komen. In onze eigen omgeving komen wij mensen tegen aan wie geen recht wordt gedaan. Durven wij het dan voor hen op te nemen, tegen de publieke opinie in?

 

Het volk is weerspannig, staat er tot driemaal toe in de eerste lezing. Mensen willen het niet horen; ze hebben een harde blik en een hart van steen. Ze laten de boodschap niet tot zich toe. Ook Jezus ontmoet vanaf het begin tegenstand en onbegrip, eerst van de schriftgeleerden en farizeeën, dan van zijn eigen familie, en nu van de mensen in zijn eigen stad. Wie mensen niet naar de mond praat, maar vrijmoedig de zwakke plekken in de samenleving aanwijst, het onrecht aanklaagt en opkomt voor gerechtigheid, die krijgt de wind van voren en betaalt ervoor, soms met zijn leven, zoals Hij.

 

Maar zou weerspannigheid van mensen ook nog iets meer kunnen betekenen? Niet alleen een uiting van onwil om de boodschap toe te laten? Niet alleen een uiting van verzet, omdat de boodschap in eigen vlees snijdt, omdat de boodschap je vraagt je levenspatroon te veranderen. Zou het ook kunnen zijn een uiting van onmacht om met de problematiek om te gaan? Ik denk, wat dit betreft, aan de problematiek van schuld in de wereld; schuld, die de wereld verdeelt in een groot deel dat leeft in bittere armoede en een klein deel dat leeft in exorbitante rijkdom. En continu klinken profetische stemmen dat deze tweedeling ten hemel schreiend is en de wereld uit moet. Maar mensen zijn weerspannig, lijkt het. Is dit misschien niet alleen, en niet zozeer, een kwestie van onwil, maar veeleer van onmacht? Hoe pakken wij het aan? Wat kunnen wij kleine mensen in deze parochie?  Als het dit laatste is, een kwestie van onmacht, zouden wij dan niet als gemeenschap samen moeten scholen om een antwoord te zoeken op die vraag? 

 

Tot slot dit, van een andere orde, of toch niet? U hebt allen in deze dagen kunnen lezen over de kerkelijke situatie in Zuid Limburg; de kranten staan er vol van. Hoe gaan wij daarmee om? Is dit voor ons aanleiding om te zeggen: Zie je wel, wat een zooitje, het is allemaal niks met de kerk?   Of blijven wij als parochiegemeenschap elkaar versterken om het visioen van God (van een mooie rechtvaardige wereld) gestalte te geven?  Zullen wij voor dit laatste gaan?