© Geert Bles, Heerlen 2002
Ik wil u in mijn herinnering meenemen, vele jaren terug in
de tijd, tot voor de tweede wereldoorlog, naar mijn kinderjaren, naar de
boerderij van mijn vader. Elk voorjaar opnieuw, herinner ik mij, was een feest
van nieuw leven. Wij holden van kuikentjes naar biggetjes naar nieuwe lammetjes
naar kalfjes en mochten soms getuige zijn bij de geboorte van een jong veulen.
Ook het akkerland begon, door de toenemende kracht van de zon, weer te woelen
en te vragen om aandacht. Het land werd bemest en omgeploegd - toen allemaal
nog met paarden, voor na voor - en weer klaargemaakt om het zaad te ontvangen,
dat gezaaid zou gaan worden. En ik herinner mij, met hoeveel zorg mijn vader
het nieuwe zaaizaad uitkoos. Hoe zwaar die tijd voor de oorlog - economisch
gezien - ook was voor het gezin, op zaaizaad bezuinigen zou hij nooit doen. Dat
moest het beste van het beste zijn, weet ik nog. Een goed bereide bodem en zaaizaad
met de grootste kiemkracht waren twee dingen, waar de aandacht telkens naar
uitging in het voorjaar. Mijn vader
zette in op 100% rendement, op een vruchtbare oogst.
Het zijn deze twee elementen die een rol spelen in de
gelijkenis, die wij vandaag horen: het
zaad van Gods woord en de gesteldheid van de bodem, ons hart. Gods woord is
goed, heeft van zichzelf een goddelijke kiemkracht en belooft honderdvoudig
rendement. Hoe beeldend wordt dit verwoord in de eerste lezing door Jesaia:
"Zoals de regen uit de hemel valt en daar pas naar terugkeert, nadat ze de
aarde heeft gedrenkt, haar heeft bevrucht en met planten bedekt; nadat ze zaad
aan de zaaier heeft gegeven en het brood aan wie moet eten - je ziet het gewoon
voor je ogen gebeuren - zo gaat het met mijn Woord (zegt God). Het komt uit
mijn mond; het keert niet vruchteloos naar Mij terug." Ontwapenend simpel
is de boodschap: het zaad, zijn Woord, is goed, maar hoe zit het met de
gesteldheid van de bodem, waar het zaad valt, ons hart?
Hoewel de lezingen van vandaag gaan over de kracht van Gods
woord, worden tegelijkertijd de grenzen aan die kracht aangegeven. Die grenzen
liggen bij ons mensen: want waar de mens niet luisteren wil of kan, verliest
ook Gods woord zijn kracht. Het zaad mag nog zo goddelijk goed en vruchtbaar
zijn, er zijn hele gebieden in mij en tussen ons, mensen, waar niets goddelijks
tot vrucht kan komen. Het lijkt op de rotsgrond te vallen.
Een grote kwaal, zo niet de grootste kwaal van onze tijd, is
dat wij overvoerd worden met een lawine aan beelden, geluid, lawaai,
geschreeuw. Als het zaad bij ons op zo'n bodem valt, heeft het geen grond, kan
het niet wortelen. Ik moet heel stil van binnen zijn om 'stille muziek' te
kunnen horen, maar de omstandigheden van ons alledaagse leven geven ons geen
kans om echt leeg, ontvankelijk en stil van binnen te zijn. De gebeurtenissen
om ons heen, de schreeuwende kracht van de reclame, de onophoudelijke stroom
van de televisiebeelden proberen ons juist overvol te maken en overtuigd van
hun gelijk. Maar God schreeuwt ons niet toe; Hij/Zij probeert niet als een
soort super-reclame dwingend onze aandacht te trekken. Ik zou kunnen zeggen:
Gods respect voor de mens is zo groot dat Hij zijn eigen toekomst van die mens
afhankelijk maakt
Een andere kwaal, dunkt mij, is dat wij God de maat willen
nemen en bepalen, waar het zaad mag vallen.
Wij leven in een periode van grote culturele, politieke en
godsdienstige omwenteling. Alles wat voor ons zo vastlag, zo vanzelfsprekend
was, zo normaal leek, de God waarmee wij zijn opgegroeid, de kerk die het
allemaal uitmaakte voor ons, alles lijkt op losse schroeven te staan. We
ervaren, hoezeer wijzelf in de loop van ons leven veranderd zijn in ons denken
over veel zaken.
Ook in de kerk klinken negatieve geluiden, zelfs en vooral
ook uit de mond van kerkelijke leiders. Het geloof is weg, zegt men. Waar moet
het allemaal naar toe? Wat moet er toch allemaal van terechtkomen? Velen van
hen reageren paniekerig en sluiten zich op in dat verleden, klampen zich vast aan
de zekerheden van dogmas en wetten. Vanuit die burcht van zekerheden nemen zij
al die anderen de maat en veroordelen hen, zij in hun ogen geen boodschap
hebben aan die zekerheden. Maar geloven wij echt in de kracht van Gods zaad? Of
hebben wij ons Gods zaad toegeeigend, en er een eigen akkertje van gemaakt,
onze kerk?
Ik ken de kracht van het zaad uit eigen jeugd-ervaring. Ik
geloof in de kracht van Gods zaad in onze wereld. Ik geloof dat het zijn eigen
wegen gaat en zijn eigen vormen zoekt. God is toch niet gebonden aan onze
vormen! Het vertrouwen moet er zijn dat het zaad van Gods woord zijn werk doet,
ook buiten ons vetrouwde gezichtveld. Ik denk hier b.v. aan de wereld van de
jeugd.
Zouden wij ouderen niet open kunnen en moeten staan voor die
veranderingen, voor wat er zich aan het voltrekken is, misschien wel vooral in
jonge mensen, die niet de last van het verleden meetorsen? Zouden wij ouderen
niet onbevangen, vertrouwvol, stil kunnen en moeten staan, ons oor te luisteren
leggen naar wat zich aan het voltrekken is in hen? We zouden dan misschien
ontdekken, dat zij wel degelijk normen en waarden kennen, dat zij wel degelijk
hart voor elkaar hebben en sociaal betrokken zijn, dat zij wel degelijk gevoel
hebben voor het mysterie van het leven. Zouden we daarin Gods zaad, Gods woord,
mogen vermoeden, dat in hen tot vrucht wil komen, zij het anders misschien dan
wij gewend zijn?
Ik de toekomst niet zo donker in. Wij mogen God niet op onze
maat snijden. Wij mogen Gods werking niet sturen, maar moeten als gemeenschap
durven vertrouwen, dat God aan het werk is, ook daarbuiten, en iets nieuws en
moois kan opstarten, waar wij nog nauwelijks vermoeden van hebben. Onze kerk
ligt onder de grond; begrijpen wij de diepe symbolische betekenis daarvan?
Misschien moeten wij méér geloof hebben in de kracht en werking van Gods woord,
en dat het op andere plekken kan vallen en gedijen dan de ons vertrouwde
plekken.
Ik wil eindigen met een verhaal: "Een vader ging eens
ten einde raad naar de rabbi en zei: 'rabbi, van mijn jeugd af dien ik God elke
dag met woord en daad. In de ochtend zijn mijn eerste woorden voor de Heer, en
tot ik s'avonds mijn ogen sluit, wijkt God niet uit mijn gedachten. Nu heb ik
er alles aan gedaan, samen met mijn vrouw, om mijn kind op de weg van de Heer
te brengen, maar het heeft niet gebaat. Wat moet ik doen?' De rabbi zei alleen
maar: 'een ding, jij moet méér geloof hebben.'