De tijd van de profeet Jeremia is misschien in zekere zin
wel vergelijkbaar met die van ons. Er was een groot gebrek aan goede leiders,
die het volk krachtig, rechtvaardig en goed bestuurden. We moeten ons
voorstellen dat het rond 600 v.Chr. min of meer een puinhoop was in Israël. Het
land was in twee delen uiteengevallen en daardoor een gemakkelijke prooi voor
overheersers. Jeremia heeft dit voorzien en legt zijn vinger op de pijnlijke
plek: er zijn geen goede leiders, het volk loopt verloren en wordt verstrooid.
Daarom zal Jahwe God zélf toezien op het volk, de schapen van Israël. Hij zal
ze bijeenbrengen uit alle volken en nieuwe, goede herders geven. Dan hoeven ze
niet angstig meer te zijn. Met eerlijkheid en rechtvaardigheid zal het land
voortaan bestuurd worden. Wat een prachtig visioen! Jahwe God die geroerd wordt
door de verlorenheid van zijn volk en er dan zelf inspringt. Het land krijgt
een nieuwe naam: Heer onze gerechtigheid. Dat is een naam die zowel een
vertrouwen in Jahwe uitdrukt, als een soort programma: wij zullen in ons land
omgaan met elkaar zoals het bedoeld is door God zelf. Het is ook een beetje een
steek onder water naar de regerende koning Sidkia, wiens naam letterlijk
betekent ‘mijn gerechtigheid is Jahwe’, hetgeen wel mooi klinkt, maar waarvan
hij in de praktijk niet veel terechtbrengt.
In het evangelieverhaal zien we een menigte die Jezus volgt,
op zoek naar… ja naar wat? Naar houvast, naar veiligheid, naar gekend zijn. Jezus
verstaat en begrijpt het. Hij is geroerd door de verwarring van de mensen. Zijn
zo verlangde rustpauze geeft Hij eraan, en Hij gaat hen onderrichten. Dat
betekent: Hij gaat hun vertellen waar hun bestemming ligt, wat de goede weg is,
die ze kunnen volgen. Hij gaat hun vertellen – dat denk ik tenminste – dat ze
de moeite waard zijn. Dat ze zélf in zich de mogelijkheid dragen om uit de
verwarring te geraken. Dat ze waardige en mooie schepsels zijn, dat ze mogen
vertrouwen op zichzelf omdat Jahwe God hen zelf heeft gemaakt en op hen
vertrouwt.
Ook in onze dagen is de verwarring kerkelijk en politiek
gezien groot. De leiders en herders zijn vaak bezig met zaken die over de
hoofden van het volk, van de schapen, heen lijken te gaan. Binnenkerkelijke
twisten, haarkloverijen, gepriegel over bijkomstige zaken bepalen de
institutioneel-kerkelijke agenda’s. Er worden scherpe regels gesteld. De
puntjes worden op de i gezet. Waarschijnlijk hebt U er ook het nodige over
gelezen of gehoord: De Eucharistie, die viering van dank en tafelgemeenschap
voor iedereen die Jezus wil volgen, lijkt verengd te worden tot een viering
alleen voor de strikten in de leer. Zou dat de bedoeling zijn geweest van Jezus
toen Hij zei: doen jullie ook zo tot mijn gedachtenis?
Zo ook in de politiek: er zijn enorme discussies over
economische belangen die echter voorbij lijken te gaan aan de situaties van de
gewone mensen: de zorgverlening, het onderwijs, de dagelijkse boterham, al
datgene dat nodig is om te kunnen leven. Rijkdom lijkt het hoogste goed en een
garantie voor geluk, maar het gekke is dat er een steeds grotere kloof komt
tussen arm en rijk en dat er steeds meer armen en behoeftigen zijn. Wat is
eigenlijk geluk? Waar vaart een mens wél bij? De leiders zouden hun hárt moeten
laten spreken! In barmhartigheid en liefde omzien naar hen die aan hun zorgen
zijn toevertrouwd, met name naar hen die er slecht aan toe zijn.
In het Dagblad TROUW van enkele weken geleden las ik het
ontroerende verhaal over een Tibetaanse jonge vrouw Ngawang Sandrol. Als
11-jarige verzette ze zich al tegen de overheersing van Tibet door China. De
Dalai Lama, de goede en liefdevolle leider van Tibet, leeft in ballingschap en
het land lijdt onder een vreselijke terreur. Ngawang belandde in 1988 in de
gevangenis – ze was toen 13 jaar en had alleen maar geroepen Tibet vrij en
Leve de Dalai Lama. Ze onderging de vreselijkste martelingen, te erg om
hier te vertellen. Driemaal kwam ze in een andere gevangenis, ze bleef trouw aan
haar verzet en aan haar liefde voor de Dalai Lama. Vorig jaar kwam ze vrij door
toedoen van iemand uit Amerika. Lichamelijk is ze vreselijk aangetast vooral in
haar spieren, maar geestelijk blijkt ze ongebroken. Ze is steeds blijven
vertrouwen op haar échte en goede leider de Dalai Lama en op de Boeddhistische
gebeden die ze stiekem bad in haar cel. Ze wil gaan studeren en zich op nieuwe
wijze inzetten voor haar land. Het is bijna ongelooflijk dat zo’n jonge vrouw
de kracht vond om deze weg te gaan. We zullen nog van haar horen, denk ik.
Wat kunnen we leren uit de Schriftlezingen van vandaag en
uit de geschiedenis van Ngawang?
Beide lezingen tonen ons een uitweg uit de verwarring: zowel
het vertrouwen op God, als het vertrouwen in de onderrichting van Jezus maken
ruimte voor nieuw leven. Het volk Israël krijgt nieuwe moed door Jahwe’s
ingrijpen en het volk in Jezus’ tijd vindt wijsheid en leert op zichzelf
vertrouwen, zoals ook Ngawang vertrouwde op zichzelf en op haar gebed.
En wij? Waar vinden wij nieuwe plekken van hoop en
vertrouwen in een wereld die meer lijkt op een aanbieder van snelle successen
en geldelijk geluk dan op de drager van de boodschap van heil, van zin, van
werkelijk geluk?
Als we naar onze eigen parochiegemeenschap kijken dan mogen
we zeggen dat we het getroffen hebben met onze herders, maar dat ontslaat ons
niet van de taak om zelf herder te zijn voor anderen. Misschien moeten we meer
dúrven, meer vertrouwen hebben in onszelf, meer geloven dat Jahwe-God in óns
zijn werk doet, zodat we met een gerust hart kunnen doen wat gedaan moet
worden. En dat houdt niet op bij deze mooie en goede ruimte, waarin we ons
thuis mogen voelen. Dat houdt niet op bij het vieren van de tafelgemeenschap.
Dat gaat verder dan de muren van de kerk, zelfs verder dan de parochiegrenzen.
Overal waar wij worden beroepen om ons in te zetten voor de ander zullen wij
moeten aftasten waar onze mogelijkheden liggen. En dat kan alleen als we
contact maken met onze binnenkant, met onze ziel. Als we echt van binnen kunnen
hóren. Als we onszelf de rust en de ruimte gunnen. Als we durven bidden en op
ons gebed durven vertrouwen. Dan komen er ongekende krachten in ons vrij,
krachten van verzet tegen onrecht, krachten van liefde en mededogen voor hen
die er het slechtst aan toe zijn, krachten die geen genoegen nemen met de
feiten maar ons aanvuren tot inzet voor een betere wereld in het groot en in
het klein. Dan gaan we misschien een klein beetje lijken op Ngawang, die
moedige vrouw uit Tibet en op Jezus, die de mensen werkelijk liefhad en
daarvoor alles overhad. Dan worden we werkelijk christenen, mensen die
deze naam waard zijn.
Laten we in deze geest samen vieren.