16e Zondag door het Jaar

© Mariet Stikkers, Heerlen 2003



De tijd van de profeet Jeremia is misschien in zekere zin wel vergelijkbaar met die van ons. Er was een groot gebrek aan goede leiders, die het volk krachtig, rechtvaardig en goed bestuurden. We moeten ons voorstellen dat het rond 600 v.Chr. min of meer een puinhoop was in Israël. Het land was in twee delen uiteengevallen en daardoor een gemakkelijke prooi voor overheersers. Jeremia heeft dit voorzien en legt zijn vinger op de pijnlijke plek: er zijn geen goede leiders, het volk loopt verloren en wordt verstrooid. Daarom zal Jahwe God zélf toezien op het volk, de schapen van Israël. Hij zal ze bijeenbrengen uit alle volken en nieuwe, goede herders geven. Dan hoeven ze niet angstig meer te zijn. Met eerlijkheid en rechtvaardigheid zal het land voortaan bestuurd worden. Wat een prachtig visioen! Jahwe God die geroerd wordt door de verlorenheid van zijn volk en er dan zelf inspringt. Het land krijgt een nieuwe naam: Heer onze gerechtigheid. Dat is een naam die zowel een vertrouwen in Jahwe uitdrukt, als een soort programma: wij zullen in ons land omgaan met elkaar zoals het bedoeld is door God zelf. Het is ook een beetje een steek onder water naar de regerende koning Sidkia, wiens naam letterlijk betekent ‘mijn gerechtigheid is Jahwe’, hetgeen wel mooi klinkt, maar waarvan hij in de praktijk niet veel terechtbrengt.

 

In het evangelieverhaal zien we een menigte die Jezus volgt, op zoek naar… ja naar wat? Naar houvast, naar veiligheid, naar gekend zijn. Jezus verstaat en begrijpt het. Hij is geroerd door de verwarring van de mensen. Zijn zo verlangde rustpauze geeft Hij eraan, en Hij gaat hen onderrichten. Dat betekent: Hij gaat hun vertellen waar hun bestemming ligt, wat de goede weg is, die ze kunnen volgen. Hij gaat hun vertellen – dat denk ik tenminste – dat ze de moeite waard zijn. Dat ze zélf in zich de mogelijkheid dragen om uit de verwarring te geraken. Dat ze waardige en mooie schepsels zijn, dat ze mogen vertrouwen op zichzelf omdat Jahwe God hen zelf heeft gemaakt en op hen vertrouwt.

 

Ook in onze dagen is de verwarring kerkelijk en politiek gezien groot. De leiders en herders zijn vaak bezig met zaken die over de hoofden van het volk, van de schapen, heen lijken te gaan. Binnenkerkelijke twisten, haarkloverijen, gepriegel over bijkomstige zaken bepalen de institutioneel-kerkelijke agenda’s. Er worden scherpe regels gesteld. De puntjes worden op de i gezet. Waarschijnlijk hebt U er ook het nodige over gelezen of gehoord: De Eucharistie, die viering van dank en tafelgemeenschap voor iedereen die Jezus wil volgen, lijkt verengd te worden tot een viering alleen voor de strikten in de leer. Zou dat de bedoeling zijn geweest van Jezus toen Hij zei: doen jullie ook zo tot mijn gedachtenis?

Zo ook in de politiek: er zijn enorme discussies over economische belangen die echter voorbij lijken te gaan aan de situaties van de gewone mensen: de zorgverlening, het onderwijs, de dagelijkse boterham, al datgene dat nodig is om te kunnen leven. Rijkdom lijkt het hoogste goed en een garantie voor geluk, maar het gekke is dat er een steeds grotere kloof komt tussen arm en rijk en dat er steeds meer armen en behoeftigen zijn. Wat is eigenlijk geluk? Waar vaart een mens wél bij? De leiders zouden hun hárt moeten laten spreken! In barmhartigheid en liefde omzien naar hen die aan hun zorgen zijn toevertrouwd, met name naar hen die er slecht aan toe zijn.

 

In het Dagblad TROUW van enkele weken geleden las ik het ontroerende verhaal over een Tibetaanse jonge vrouw Ngawang Sandrol. Als 11-jarige verzette ze zich al tegen de overheersing van Tibet door China. De Dalai Lama, de goede en liefdevolle leider van Tibet, leeft in ballingschap en het land lijdt onder een vreselijke terreur. Ngawang belandde in 1988 in de gevangenis – ze was toen 13 jaar en had alleen maar geroepen Tibet vrij en Leve de Dalai Lama. Ze onderging de vreselijkste martelingen, te erg om hier te vertellen. Driemaal kwam ze in een andere gevangenis, ze bleef trouw aan haar verzet en aan haar liefde voor de Dalai Lama. Vorig jaar kwam ze vrij door toedoen van iemand uit Amerika. Lichamelijk is ze vreselijk aangetast vooral in haar spieren, maar geestelijk blijkt ze ongebroken. Ze is steeds blijven vertrouwen op haar échte en goede leider de Dalai Lama en op de Boeddhistische gebeden die ze stiekem bad in haar cel. Ze wil gaan studeren en zich op nieuwe wijze inzetten voor haar land. Het is bijna ongelooflijk dat zo’n jonge vrouw de kracht vond om deze weg te gaan. We zullen nog van haar horen, denk ik.

 

Wat kunnen we leren uit de Schriftlezingen van vandaag en uit de geschiedenis van Ngawang?

Beide lezingen tonen ons een uitweg uit de verwarring: zowel het vertrouwen op God, als het vertrouwen in de onderrichting van Jezus maken ruimte voor nieuw leven. Het volk Israël krijgt nieuwe moed door Jahwe’s ingrijpen en het volk in Jezus’ tijd vindt wijsheid en leert op zichzelf vertrouwen, zoals ook Ngawang vertrouwde op zichzelf en op haar gebed.

En wij? Waar vinden wij nieuwe plekken van hoop en vertrouwen in een wereld die meer lijkt op een aanbieder van snelle successen en geldelijk geluk dan op de drager van de boodschap van heil, van zin, van werkelijk geluk?

Als we naar onze eigen parochiegemeenschap kijken dan mogen we zeggen dat we het getroffen hebben met onze herders, maar dat ontslaat ons niet van de taak om zelf herder te zijn voor anderen. Misschien moeten we meer dúrven, meer vertrouwen hebben in onszelf, meer geloven dat Jahwe-God in óns zijn werk doet, zodat we met een gerust hart kunnen doen wat gedaan moet worden. En dat houdt niet op bij deze mooie en goede ruimte, waarin we ons thuis mogen voelen. Dat houdt niet op bij het vieren van de tafelgemeenschap. Dat gaat verder dan de muren van de kerk, zelfs verder dan de parochiegrenzen. Overal waar wij worden beroepen om ons in te zetten voor de ander zullen wij moeten aftasten waar onze mogelijkheden liggen. En dat kan alleen als we contact maken met onze binnenkant, met onze ziel. Als we echt van binnen kunnen hóren. Als we onszelf de rust en de ruimte gunnen. Als we durven bidden en op ons gebed durven vertrouwen. Dan komen er ongekende krachten in ons vrij, krachten van verzet tegen onrecht, krachten van liefde en mededogen voor hen die er het slechtst aan toe zijn, krachten die geen genoegen nemen met de feiten maar ons aanvuren tot inzet voor een betere wereld in het groot en in het klein. Dan gaan we misschien een klein beetje lijken op Ngawang, die moedige vrouw uit Tibet en op Jezus, die de mensen werkelijk liefhad en daarvoor alles overhad. Dan worden we werkelijk christenen, mensen die deze naam waard zijn.

Laten we in deze geest samen vieren.