Matheus vertelt ons in de het
evangelie een gelijkenis over koninkrijk Gods, een verhaal over het landleven;
geen moeilijk verhaal maar een tafereel uit het dagelijks
leven. Zo ging dat, jaar in jaar uit, in Galilea; zo
gaat dat, jaar in jaar uit, hier in Limburg; zo ging dat vroeger bij mij thuis
op de boerderij.
Ik
wil u in mijn herinnering meenemen, vele jaren terug in de tijd, tot voor de
tweede wereldoorlog, naar mijn kinderjaren, naar de boerderij van mijn vader.
Elk voorjaar opnieuw, herinner ik mij, was een feest van nieuw leven. Wij
holden van kuikentjes naar biggetjes naar nieuwe lammetjes naar kalfjes en
mochten soms getuige zijn bij de geboorte van een veulen, om nog maar te zwijgen van weer een nieuw
broertje of zusje in de wieg. Ook het akkerland begon na de winter, door de
toenemende kracht van de zon, weer te woelen en te vragen om aandacht. Het land
werd bemest en omgeploegd - toen allemaal nog met paarden, op en neer, voor na
voor - en weer klaargemaakt om het zaad te ontvangen, dat gezaaid zou gaan
worden. En ik herinner mij, met hoeveel zorg mijn vader het nieuwe zaaizaad,
zoals dat heette, uitkoos en bestelde bij de boerenbond. Hoe zwaar die tijd
voor de oorlog - economisch gezien - ook was voor het gezin, op zaaizaad
bezuinigen zou hij nooit doen. Dat moest het beste van het beste zijn, weet ik
nog. Een goed bereide bodem en goed zaaizaad met de grootste kiemkracht waren
twee dingen, waar de aandacht naar uitging in het voorjaar. Er werd ingezet op
100% rendement, op een maximale opbrengst.
Het zijn
deze twee elementen die een rol spelen in de gelijkenissen van het zaad:
verleden week ging het vooral over de gesteldheid van de bodem; vandaag gaat het
over het onkruid dat in die goede bodem ook zijn kans grijpt. En de vraag is: Hoe moeten we met dat onkruid omgaan?
Ik wil nu uit die gelijkenis
stappen en overgaan naar de actualiteit, naar de werkelijkheid waarin wij
leven. Als persoon, en ook als gemeenschap, staan wij met twee voeten in deze
wereld, Heerlerbaan, 2005. “Het goede zaad, dat zijn
wij, de kinderen van het koninkrijk,” zegt het evangelie. Wij proberen ons
uiterste best om al het goede waarin Jezus van Nazaret
ons is voorgegaan, in ons op te nemen en van daaruit te leven. Wij proberen
goed zaad te zijn op de akker van deze wereld; wij proberen te werken aan een
goede opbrengst, onze bijdrage
te leveren aan een mooie wereld, Gods wereld, Gods
koninkrijk. Goed zaad te zijn is opdracht, zowel voor ieder van ons persoonlijk
als voor ons samen als parochiegemeenschap.
Maar, o jee, er lijkt tegelijkertijd zoveel
onkruid te groeien in deze wereld: er is zoveel onrecht, zo buitensporig veel
rijkdom in de handen van enkelen en daar tegenover zo’n
schrijnende armoede bij zoveel mensen; er is zoveel haat en onbegrip tussen
mensen, dat opgelost wordt met wapens en geweld; er is zo weinig ruimte voor
dialoog; mensen luisteren nauwelijks naar elkaar; er wordt zoveel verdiend aan
het maken van oorlogstuig in plaats van aan instrumenten van vrede; er wordt zo
onverantwoord omgegaan met onze leefwereld, met de natuur, met het milieu, met
de grondstoffen die de aarde bevat, dat onze kinderen en hun kinderen in de
gevarenzone terecht dreigen te komen; kunnen zij strakjes nog wel leven? kunnen
zij strakjes nog wel ademen? en we worden via de media zo overspoeld met bocht,
dat er haast niet tegenop te roeien is.
Als ik dit alles noem, dan
denk ik aan die grote wereld waarin wij leven; maar ik wil ook kijken naar de
kleine wereld dichtbij, in de straat, in de wijk, in de school, op de
werkplaats, in de familie: want ook daar vindt men vaak onbegrip, vetes,
jaloezie, pesterij. En ik wil ook naar binnen kijken, naar mijn eigen
binnenste: goed, maar daarnaast ook kwaad. Onkruid, veel onkruid, woekerend
onkruid, en daartussenin, daartussendoor het goede zaad, dat de kans moet
krijgen om te groeien en tot wasdom te komen. Het is er tegelijkertijd: al die
pogingen van mensen die goed zaad proberen te zijn, die het goede proberen te doen in het
voetspoor van Jezus van Nazaret, temidden van hen die
daar geen boodschap aan hebben en maar raak leven, lijkt het.
Weet
u, waar ik nu vooral aan denk? Aan zovele bezorgde ouders, die me bij
tijd en wijle hun zorg om hun kinderen toevertrouwen.
Hun kinderen lijken zoveel los te laten, overboord te gooien, wat voor de
ouders zo belangrijk en kostbaar is. Binding met de kerk is er niet meer bij;
ze laten hun kinderen vaak niet eens dopen; kinderen gaan hun eigen weg, en lopen
niet langs de paden die ouders hebben uitgezet. Ik beluister bij ouders vaak zorg,
grote zorg; zij voelen zich soms schuldig. Hebben wij het dan allemaal verkeerd
gedaan?
"Een vader ging eens ten einde raad naar
de rabbi en zei: 'rabbi, van mijn jeugd af dien ik God elke dag met woord en
daad. In de ochtend zijn mijn eerste woorden voor de Heer, en tot ik ‘s avonds
mijn ogen sluit, wijkt God niet uit mijn gedachten. Nu heb ik er alles aan
gedaan, samen met mijn vrouw, om mijn kind op de weg van de Heer te brengen,
maar het heeft niet gebaat. Wat moet ik doen?' De rabbi zei alleen maar: 'een
ding, jij moet méér geloof hebben.'
En dat zeg ik ook steeds
tegen bezorgde ouders. “Je moet meer geloof hebben”. Wij
leven momenteel in een periode van grote culturele, politieke en godsdienstige
omwenteling. Alles wat voor ons ouderen/ouders zo vastlag, zo vanzelfsprekend
was, zo normaal leek, de God waarmee wij zijn opgegroeid, de kerk alles uitmaakte
voor ons, alles lijkt op losse schroeven te staan. We ervaren ook zelf, hoezeer wij in de loop van
ons leven veranderd zijn in ons denken over veel zaken.
We
kunnen daar paniekerig op reageren, en - als reactie - ons opsluiten in dat verleden,
ons vastklampen aan de zekerheden van dogma’s en wetten. We kunnen vanuit die
burcht van zekerheden al de anderen, ook de jeugd, de maat nemen en veroordelen,
omdat ze geen boodschap lijken te hebben aan wat voor ons heilig is.
Maar we kunnen ook open
staan voor de jongeren, die niet die last van het verleden meetorsen. We
kunnen ook onbevangen, vertrouwvol, stilstaan,
luisteren naar wat zich in hen voltrekt. Dan zouden we kunnen ontdekken, welke
wegen zij gaan, welke normen en waarden bij hen wel degelijk ontkiemen en
groeien. We zouden daarin Gods zaad, Gods woord, kunnen vermoeden, dat in hen
tot vrucht wil komen, hoe verrassend anders misschien dan wij gewend zijn.
Ouders geven vaak zelf al aan, dat hun normen en waarden - hart voor elkaar,
sociale betrokkenheid, gevoel voor het mysterie van het leven - door hun
kinderen wel degelijk zijn overgenomen, maar dat zij er vandaag andere woorden
voor hebben, andere verhalen, andere liederen, andere rituelen.
Is het misschien daarom, dat Jezus in de
gelijkenis van het evangelie vandaag zegt: laat het onkruid groeien; trek het
niet uit? Wie
zal het zeggen, misschien zien wij te gauw iets voor onkruid aan, dat het niet
is. We moeten ons oordeel opschorten; wij mogen God niet op onze maat snijden,
zijn werking niet sturen;
durven vertrouwen, dat Hij/Zij aan het werk is op zijn manier,
ook buiten de ons vertrouwde wegen; vertrouwen dat Hij iets nieuws en moois kan
opstarten, waar wij nog nauwelijks vermoeden van hebben.
Wij weten toch, dat, alleen
als we de kans krijgen om van fouten te leren, we kunnen opgroeien tot
volwassen mensen. Dat geldt ook voor kinderen; goede opvoeders weten dat. Om
kinderen te begeleiden naar zelfstandigheid, moet hun de mogelijkheid gegeven worden om zelf
keuzes te maken; en dat betekent ook: om zelf fouten
te maken. De wijsheid en de liefde van de ouders blijken daarin, dat zij de
stappen,die hun kind zet en de keuzes die hun kind
maakt, respecteren, ook wanneer zij soms hun hart vasthouden en het niet de
keuzes zijn die zijzelf zouden maken. Elk kind heeft recht op zijn/haar fouten,
want alleen zo kan het leren; ze zijn geen voorgeprogrammeerde machines; ze
mogen nadenken.
Jezus wil het gewas niet beschadigen; Hij laat liever het
onkruid staan. Met zachtheid en mildheid bouwt Hij aan zijn Rijk, niet met
donder en bliksem.
Als wij, ook als kerkgemeenschap, erin slagen om de verhalen van
jongeren serieus te nemen en hen niet a-priori te meten aan onze normen, vooral
aan het feit of ze wel of niet in de kerk komen, dan zie ik de toekomst niet zo
donker in.
'Ik heb alles gedaan om mijn
kind op de weg van de Heer te zetten, maar het heeft niets gebaat', zei de
vader, ‘wat moet ik doen?’
'Jij moet méér geloof hebben', zei de rabbi.