Meer Geloof Nodig

© Geert Bles, Heerlen 2005



Matheus vertelt ons in de het evangelie een gelijkenis over koninkrijk Gods, een verhaal over het landleven; geen moeilijk verhaal maar een tafereel uit het dagelijks leven. Zo ging dat, jaar in jaar uit, in Galilea; zo gaat dat, jaar in jaar uit, hier in Limburg; zo ging dat vroeger bij mij thuis op de boerderij.

 

Ik wil u in mijn herinnering meenemen, vele jaren terug in de tijd, tot voor de tweede wereldoorlog, naar mijn kinderjaren, naar de boerderij van mijn vader. Elk voorjaar opnieuw, herinner ik mij, was een feest van nieuw leven. Wij holden van kuikentjes naar biggetjes naar nieuwe lammetjes naar kalfjes en mochten soms getuige zijn bij de geboorte van een veulen, om nog  maar te zwijgen van weer een nieuw broertje of zusje in de wieg. Ook het akkerland begon na de winter, door de toenemende kracht van de zon, weer te woelen en te vragen om aandacht. Het land werd bemest en omgeploegd - toen allemaal nog met paarden, op en neer, voor na voor - en weer klaargemaakt om het zaad te ontvangen, dat gezaaid zou gaan worden. En ik herinner mij, met hoeveel zorg mijn vader het nieuwe zaaizaad, zoals dat heette, uitkoos en bestelde bij de boerenbond. Hoe zwaar die tijd voor de oorlog - economisch gezien - ook was voor het gezin, op zaaizaad bezuinigen zou hij nooit doen. Dat moest het beste van het beste zijn, weet ik nog. Een goed bereide bodem en goed zaaizaad met de grootste kiemkracht waren twee dingen, waar de aandacht naar uitging in het voorjaar. Er werd ingezet op 100% rendement, op een maximale opbrengst.     

 

Het zijn deze twee elementen die een rol spelen in de gelijkenissen van het zaad: verleden week ging het vooral over de gesteldheid van de bodem; vandaag gaat het over het onkruid dat in die goede bodem ook zijn kans grijpt. En de vraag is:  Hoe moeten we met dat onkruid omgaan?

 

Ik wil nu uit die gelijkenis stappen en overgaan naar de actualiteit, naar de werkelijkheid waarin wij leven. Als persoon, en ook als gemeenschap, staan wij met twee voeten in deze wereld, Heerlerbaan, 2005. “Het goede zaad, dat zijn wij, de kinderen van het koninkrijk,” zegt het evangelie. Wij proberen ons uiterste best om al het goede waarin Jezus van Nazaret ons is voorgegaan, in ons op te nemen en van daaruit te leven. Wij proberen goed zaad te zijn op de akker van deze wereld; wij proberen te werken aan een goede opbrengst, onze bijdrage

te leveren aan een mooie wereld, Gods wereld, Gods koninkrijk. Goed zaad te zijn is opdracht, zowel voor ieder van ons persoonlijk als voor ons samen als  parochiegemeenschap.  

 

 Maar, o jee, er lijkt tegelijkertijd zoveel onkruid te groeien in deze wereld: er is zoveel onrecht, zo buitensporig veel rijkdom in de handen van enkelen en daar tegenover zo’n schrijnende armoede bij zoveel mensen; er is zoveel haat en onbegrip tussen mensen, dat opgelost wordt met wapens en geweld; er is zo weinig ruimte voor dialoog; mensen luisteren nauwelijks naar elkaar; er wordt zoveel verdiend aan het maken van oorlogstuig in plaats van aan instrumenten van vrede; er wordt zo onverantwoord omgegaan met onze leefwereld, met de natuur, met het milieu, met de grondstoffen die de aarde bevat, dat onze kinderen en hun kinderen in de gevarenzone terecht dreigen te komen; kunnen zij strakjes nog wel leven? kunnen zij strakjes nog wel ademen? en we worden via de media zo overspoeld met bocht, dat er haast niet tegenop te roeien is.

 

Als ik dit alles noem, dan denk ik aan die grote wereld waarin wij leven; maar ik wil ook kijken naar de kleine wereld dichtbij, in de straat, in de wijk, in de school, op de werkplaats, in de familie: want ook daar vindt men vaak onbegrip, vetes, jaloezie, pesterij. En ik wil ook naar binnen kijken, naar mijn eigen binnenste: goed, maar daarnaast ook kwaad. Onkruid, veel onkruid, woekerend onkruid, en daartussenin, daartussendoor het goede zaad, dat de kans moet krijgen om te groeien en tot wasdom te komen. Het is er tegelijkertijd: al die pogingen van mensen die goed zaad proberen te zijn, die  het goede proberen te doen in het voetspoor van Jezus van Nazaret, temidden van hen die daar geen boodschap aan hebben en maar raak leven, lijkt het.

 

Weet u, waar ik nu vooral aan denk?  Aan zovele bezorgde ouders, die me bij tijd en wijle hun zorg om hun kinderen toevertrouwen. Hun kinderen lijken zoveel los te laten, overboord te gooien, wat voor de ouders zo belangrijk en kostbaar is. Binding met de kerk is er niet meer bij; ze laten hun kinderen vaak niet eens dopen; kinderen gaan hun eigen weg, en lopen niet langs de paden die ouders hebben uitgezet.  Ik beluister bij ouders vaak zorg, grote zorg; zij voelen zich soms schuldig. Hebben wij het dan allemaal verkeerd gedaan?

 

 "Een vader ging eens ten einde raad naar de rabbi en zei: 'rabbi, van mijn jeugd af dien ik God elke dag met woord en daad. In de ochtend zijn mijn eerste woorden voor de Heer, en tot ik ‘s avonds mijn ogen sluit, wijkt God niet uit mijn gedachten. Nu heb ik er alles aan gedaan, samen met mijn vrouw, om mijn kind op de weg van de Heer te brengen, maar het heeft niet gebaat. Wat moet ik doen?' De rabbi zei alleen maar: 'een ding, jij moet méér geloof hebben.'

 

En dat zeg ik ook steeds tegen bezorgde ouders. “Je moet meer geloof hebben”.  Wij leven momenteel in een periode van grote culturele, politieke en godsdienstige omwenteling. Alles wat voor ons ouderen/ouders zo vastlag, zo vanzelfsprekend was, zo normaal leek, de God waarmee wij zijn opgegroeid, de kerk alles uit­maakte voor ons, alles lijkt op losse schroeven te staan. We ervaren  ook zelf, hoezeer wij in de loop van ons leven veranderd zijn in ons denken over veel zaken.

 

We kunnen daar paniekerig op reageren, en - als reactie - ons opsluiten in dat ver­leden, ons vastklampen aan de zekerheden van dogma’s en wetten. We kunnen vanuit die burcht van zekerheden al de anderen, ook de jeugd, de maat nemen en veroor­delen, omdat ze geen boodschap lijken te hebben aan wat voor ons heilig is.

Maar we kunnen ook open staan voor de jongeren, die niet die last van het verleden meetor­sen. We kunnen ook onbevan­gen, vertrouw­vol, stilstaan, luisteren naar wat zich in hen voltrekt. Dan zouden we kunnen ontdekken, welke wegen zij gaan, welke normen en waarden bij hen wel degelijk ontkiemen en groeien. We zouden daarin Gods zaad, Gods woord, kunnen vermoeden, dat in hen tot vrucht wil komen, hoe ver­rassend anders misschien dan wij gewend zijn. Ouders geven vaak zelf al aan, dat hun normen en waarden - hart voor elkaar, sociale betrokkenheid, gevoel voor het mysterie van het leven - door hun kinderen wel degelijk zijn overgenomen, maar dat zij er vandaag andere woorden voor hebben, andere verhalen, andere liederen, andere rituelen.

 

Is het misschien daarom, dat Jezus in de gelijkenis van het evangelie vandaag zegt: laat het onkruid groeien; trek het niet uit? Wie zal het zeggen, misschien zien wij te gauw iets voor onkruid aan, dat het niet is. We moeten ons oordeel opschorten; wij mogen God niet op onze maat snijden, zijn werking niet sturen;  durven vertrouwen, dat Hij/Zij aan het werk is op zijn manier, ook buiten de ons vertrouwde wegen; vertrouwen dat Hij iets nieuws en moois kan opstarten, waar wij nog nauwelijks vermoeden van hebben.

                                                 

Wij weten toch, dat, alleen als we de kans krijgen om van fouten te leren, we kunnen opgroeien tot volwassen mensen. Dat geldt ook voor kinderen; goede opvoeders weten dat. Om kinderen te begeleiden naar zelfstandigheid, moet  hun de mogelijkheid gegeven worden om zelf keuzes te maken; en dat betekent ook: om zelf fouten te maken. De wijsheid en de liefde van de ouders blijken daarin, dat zij de stappen,die hun kind zet en de keuzes die hun kind maakt, respecteren, ook wanneer zij soms hun hart vasthouden en het niet de keuzes zijn die zijzelf zouden maken. Elk kind heeft recht op zijn/haar fouten, want alleen zo kan het leren; ze zijn geen voorgeprogrammeerde machines; ze mogen nadenken.

 

Jezus wil het gewas niet beschadigen; Hij laat liever het onkruid staan. Met zachtheid en mildheid bouwt Hij aan zijn Rijk, niet met donder en bliksem.

Als wij, ook als kerkgemeenschap, erin slagen om de verhalen van jongeren serieus te nemen en hen niet a-priori te meten aan onze normen, vooral aan het feit of ze wel of niet in de kerk komen, dan zie ik de toekomst niet zo donker in.

 

'Ik heb alles gedaan om mijn kind op de weg van de Heer te zetten, maar het heeft niets gebaat', zei de vader, ‘wat moet ik doen?’  'Jij moet méér geloof hebben', zei de rabbi.