Ivm 55 jarig priesterjubileum van past. G. Bles zijn er andere lezingen genomen. Het evangelie is het
evangelie van de Barmhartige Sameritaan. De eerste
lezing is uit de overwegingen van Thomas More. Hij gaat als volgt:
Een pelgrim, die een lange
weg had gegaan, kwam op een dag een man tegen, zittend in het veld. In de buurt
waren mensen aan een stenen gebouw bezig.
“U ziet eruit als een
monnik”, zei de pelgrim.
“Dat ben ik ook”, zei de
monnik.
“Wie zijn daar aan de abdij
bezig?”, vroeg de pelgrim.
“Mijn monniken”, zei de man,
“en ik ben de abt”.
“Het doet mij genoegen te zien dat er een klooster wordt gebouwd”, zei de pelgrim.
“Ze zijn het aan het
afbreken”, antwoordde de abt.
“Maar waarom dat in hemelsnaam?”, zei de pelgrim.
“Zodat we ’s morgens de zon
kunnen zien opkomen en overdag de mensen kunnen zien die ons nodig hebben.”
Overweging:
“Waarom in hemelsnaam zijn
jouw monniken toch de kerk aan het afbreken? vroeg de
pelgrim aan de abt. Dan kunnen we ’s morgens de zon zien opkomen, en overdag de
mensen zien die ons nodig hebben.” Misschien geeft deze laatste zin van
de eerste lezing van vandaag het beste weer, wat er in mij veranderd is sinds
ik tot priester gewijd ben op 16 Juli
God heeft een naam: “Ik zal
er zijn”. Die
wil ik waar maken naar u toe, en samen met u, naar anderen toe. De kerk, die
lasten oplegt, de kerk van ge- en verboden, wil ik afbreken. “Dan kunnen we ’s
morgens de zon zien opkomen, en overdag de mensen zien die ons nodig hebben”.
We komen ze tegen, de mensen
die ons nodig hebben; we hoeven de ogen van ons hart maar te openen; het
overkomt je. Zoals mij, afgelopen week 9 Juli: Ik liep
bij de supermarkt tegen Henk aan; Henk staat altijd op een strategische plek,
bij de winkelwagentjes; hij vangt wat 50 cent stukken; maar tussenbeide
verkoopt hij de straatkrant. Wij hadden een kort gesprek. Hij leek wat verrast
en overrompeld, toen ik op hem afliep en hem aansprak. “De meeste mensen
blijven op afstand van de straatkrant en van mij”, zei hij. “In hun ogen ben ik
slordig, vies en misschien wel gevaarlijk; ik ben getekend; men loopt met een
boog om mij heen.” “Maar
je hebt toch een naam?” zei ik. “Ja, ik heet Henk”. “Ik slaap in de Klomp, maar
ik vind het daar niet zo leuk…. weinig privacy; en dat
gereutel en gesnork in de nacht. “Ik ben liever buiten, in de vogelwachttoren
in Nuth. Dat was een mooi plekje, maar ik moest
eruit; ik ben er bestolen; ook mijn kruisje aan de wand is gestolen. Zo is het
leven nu eenmaal.” Ik
kocht een straatkrant van Henk en vertrok; Henk zwaaide me nog na met de laatste twee, die hij nog moest zien te verkopen die dag.
’s Avonds heb ik die straatkrant gelezen. Twee artikelen, hoogst actueel,
trokken mijn aandacht. Het ene ging over “Arm en jong zijn in Honduras, is levensgevaarlijk.” Het
tweede ging over: Peking en de Olympische spelen. Jan
Peter, Erica en Alexander gaan erop af; en de spelers gaan kampen om de
medailles; maar al die bronzen, zilveren en gouden medailles hebben een keerzijde. Daar
ging het artikel over. Ik ben geen zuurpruimer, geen spelbreker, ik gun hun
allen veel medailles en veel plezier, maar toch ben ik, na 55 jaar, wat in
verwarring, en dat wil ik ook zijn. Ik heb daarom daags daarna acht
straatkranten van Henk gekocht om ze achter in het kapelletje te leggen, bij
gelegenheid van mijn priesterfeest; neem maar mee…..
Ik lees een stukje , wat een vriend van Henk heeft geschreven:
“Dankbaarheid, ha! Ik ben ooit
dankbaar geweest, ik bedoel echt dankbaar: voor een bank. Zo’n
oude leren bank met van die scheuren erin waar de vulling uit puilde. Die stond
op straat, bij het grof vuil, en ik had al de hele dag
gelopen en d’r was hier geen plek en daar geen plek
en toen was er opeens die bank. En die heb ik toen verschoven, zodat ie uit de wind en uit het zicht stond, en ik heb erin
gelegen, het was warm en zacht, het was bijna het Hilton, echt waar. En ik
dacht: als ik ooit een huisje heb, dan zet ik daar die bank neer, het kan me
niet schelen hoe oud ie is. Maar ’s avonds ging ik er
weer naar toe en toen was die bank natuurlijk weg – stond ik daar in mijn
eentje naast de lantarenpaal.”
Henk en zijn vriend, dat zijn
mijn mensen vandaag, junkies, junk, afval. Dat zijn de mensen, die ik vandaag
op mijn weg tegenkom, waar ik niet met een boog omheen kan/wil lopen. Ik ben
veranderd; zo versta ik mijn zending nu …na 55 jaar… en de zending van ons als
geloofsgemeenschap.
Ik sluit met woorden van Huub
Oosterhuis, waarin ik mij herken:
- Het
zwarte gat. “Deze wereld is verschrikkelijk. Er is geen beginnen aan. Er is
geen God en geen Jezus die aids-Afrika zal redden.
God zwijgt zo diep dat je denkt: hij bestaat niet. Er is maar
een oplossing: dat je ’en toch’ zegt en ‘hier ben ik’; en om je heen kijkt of
er nog iemand is die ook – en dat je dan samen probeert te redden wat je redden
kunt. En is er ‘niemand die ook’, dan maar alleen. Misschien is er wel ’iemand die ook’.
Misschien wel twee, of drie – zo is de man Jezus er ook aan begonnen. En hij
zag niemand. En toen zag hij er een. En toen nog een, en toen nog een.
- Maar nu ben je oud, ziek,
je kan niet meer, en je kunt deze wereld er niet meer
bij hebben. En God zwijgt zo diep in alle talen dat je denkt: hij bestaat niet.
Dan zijn er een paar woorden, in alle talen: hebt elkander
lief, doe recht, en de Naam ‘Ik zal er zijn’
Ze zouden er niet meer zijn, die woorden, niet meer geladen met de
kracht van verlangen en hoop, als ze niet ieder uur ergens in de wereld, in het
verborgene, gedaan zouden worden. Ze betekenen: nieuw begin, nieuwe dag. Alles
wat wij willen voor ‘onze’ kinderen- en ‘onze kinderen’, dat zijn alle kinderen
van de toekomst”. Amen.