Als ik mij voorbereid om de overweging te houden, neem ik altijd ruim de tijd (twee weken of zo) om de lezing, waar het over moet gaan, te proberen te begrijpen. Zo was ik daar ook deze week mee bezig. En dan gebeurt er plotseling iets, waarvan ik denk: dat heeft alles te maken met het thema van dit Mariafeest; ik begrijp het! Wat was dat dan? Ik wil dat vertellen:
Afgelopen
Vrijdag heb ik mogen voorgaan in een afscheidsviering voor Louis, in het
uitvaartcentrum ‘de Universele’ in Hoensbroek. Wie was Louis? Een man van 44
jaar, die na een moeilijke jeugd, het huis uit gevlucht is en meer dan 25 jaar
op straat gezworven heeft. Eigenlijk heeft hij de laatste paar jaar pas een
thuis gevonden in een opvanghuis in de Schandelerstraat, samen met 18
vrienden/innen, die een hechte familie vormden, veel voor elkaar betekenden en
voor elkaar opkwamen. Ik kon in de afscheidsviering aan hen vertellen, dat mijn/onze
God zielsveel houdt van mensen als Louis, die in onze maatschappij niet
meetellen, en dat het daarom wel goed met hem zou zijn, nu. Ik voelde dat zij
dat verstonden. Aan het einde van de viering gebeurde er iets heel
indrukwekkends, dat niet was voor- geprogrammeerd. Spontaan gingen de achttien
rondom de kist van Louis staan, sloegen de armen om elkaars schouders heen. Ik
mocht een van die achttien zijn. We stonden daar zo, twee minuten lang,
muisstil. God was daar aanwezig op dat moment.
Vanaf
het begin van de christentijd is er veel aandacht geweest voor Maria, de moeder
van Jezus, ofschoon de teksten van het evangelie maar weinig zeggen over haar.
Toch is er een geweldige Maria-verering ontstaan en zijn er zelfs in de laatste
eeuwen twee dogma’s met betrekking tot
haar afgekondigd: de onbevlekte ontvangenis en de tenhemelopneming.
Duidelijk
is dat zij bijzonder tot de verbeelding spreekt en een grote plaats inneemt in
de harten der mensen over heel de wereld.
De
eerste lezing uit de openbaring van Johannes toont ons het beeld van een vrouw,
door wie de redding in de wereld komt. Het wordt in de liturgie van vandaag op
Maria toegepast. Er zijn talloze beelden van haar ontstaan in de loop der
eeuwen. We kennen Lourdes, waar de paus vandaag aanwezig is, we kennen
Beauraing, Banneux, Sterre der Zee, O.L.Vrouw van den Bosch en Kevelaer. Maar de meest vertrouwde afbeelding is
misschien wel de icoon van O.L.Vrouw van Altijddurende Bijstand, die hier in
het kleine kapelletje hangt. Mensen gaan naar haar toe met hun noden, en steken
een kaarsje op en bidden om bijstand. Het vertrouwen in haar is onmetelijk;
voor geen heilige worden zoveel kaarsen opgestoken dan voor haar.
In
de evangelielezing van vandaag vindt u een beeld van haar, waarnaar ik met u
wil kijken. De evangelist Lucas schrijft over de vrouw die Maria is en over de
bijzondere plek die zij inneemt in de geschiedenis van het heil, als de moeder
van Jezus. Wij moeten weten: Lucas
begint zijn evangelie met te zeggen dat hij een ordelijk verslag wil
schrijven over het leven van Jezus. Maar hij schrijft geen ooggetuige-verslag;
hij schrijft 40 jaar na de dood van Jezus; hij schrijft op hoe mensen Hem
ervaren hebben en nog ervaren. En hij verhaalt over dat bijzondere leven, over
die bijzondere man die een nieuwe wereld in het vooruitzicht stelt, deze wereld
omgekeerd, Gods koninkrijk.
De
traditie wil echter dat, toen Lucas klaar was met het verhaal over het leven en
optreden van die bijzondere Jezus, dat hij toen pas het eerste hoofdstuk, het
verhaal van zijn geboorte, heeft geschreven. Is dat zo vreemd? Eigenlijk
helemaal niet: Lucas geeft daarmee de
opvatting van zijn tijd weer, namelijk dat zo’n bijzondere mens als Jezus was ook op een bijzondere manier
geboren moet zijn; dat God zelf daar de hand in moet hebben gehad? Het is
helemaal niet vreemd, het in een gewoon bijbels gegeven. God had ook de hand in
de geboorte van Izaak, in de geboorte van Mozes, in de geboorte van Samuel, in
de geboorte van Johannes de Doper. En het is ook heel gewoon in andere dan
christelijke tradities, dat rondom bijzondere mensen een geboorteverhaal
geconstrueerd wordt, waar de goden bij betrokken zijn geweest.
Lucas schreef daarom, op het einde van zijn
verhaal over Jezus, pas het hoofdstuk van zijn wonderlijke conceptie (met een
rol voor de H. Geest, voor de engel Gabriel, maar niet voor Jozef), van de
wonderlijke zwangerschap en van de wonderlijke geboorte. Daarin past ook het
verhaal, dat wij vandaag horen, het verhaal van de ontmoeting van de twee zwangere
vrouwen: Maria en Elisabeth. Ook daarin wordt Jezus van Nazaret reeds als
bijzonder aangekondigd, want Elisabeth werd vervuld met de H. Geest en riep met
luider stemme: ‘Jij bent gezegend onder alle vrouwen, want jij draagt Hem in
jouw schoot.’
En
dan laat Lucas een beeld van Maria zien, dat haar siert, dat het meest
waarachtige beeld is dat wij van haar hebben. Hij verhaalt van Maria, die zegt
‘zie de dienstmaagd des Heren’, die zich beschikbaar stelt om de wil van God te
doen. En dan zingt zij een lied, waarin
zij toont dat zij als geen ander de wil van God kent, de wil van God die
uitdrukking krijgt in het levensprogram van haar Zoon: “God heeft de kracht van
zijn arm getoond, wie zich verheven waanden heeft Hij uiteengeslagen,
machthebbers heeft hij van hun troon gehaald, vernederden gaf Hij een hoge
plaats, hongerigen overlaadde Hij met het beste, rijken heeft Hij met lege
handen weggestuurd.”
Als
geen ander toonde Maria, dat zij de wil van God verstond, de wil van God die
het levensprogram zou worden van haar Zoon. Zouden we dan niet mogen zeggen,
dat zij - samen met haar man Jozef - Hem in dat levensprogram heeft ingevoerd.
Zijn ouders hebben Hem opgevoed, Hem ook een geloofsopvoeding gegeven. Ik ben
heel lang zo naïef geweest om te denken, dat het kind Jezus (het was immers een
goddelijk kind) vanaf zijn geboorte alles wist wat Hem in zijn leven zou
overkomen, alles wist wat Hij zou gaan doen. Niets is minder waar, denk ik
vandaag. Ook Hij moest zich zijn levensprogram eigen maken, ook Hij moest
daarin groeien, ook Hij moest daarin opgevoed worden. Het zijn Maria en Jozef
geweest die als eersten Hem daarin hebben begeleid en opgevoed. Het Magnificat,
dat wij vandaag horen in het evangelie, was Maria’s geloof, dat zij haar kind
heeft geleerd en voorgeleefd. Hij heeft het van huis uit meegekregen.
Beste
mensen, ik neem u nu weer mee terug naar het uitvaartcentrum ‘de Universele’.
Spontaan
gingen de achttien vrienden/innen om de kist van hun Louis staan, sloegen de
armen om elkaars schouders heen, en waren twee minuten muisstil. God was in die
kring aanwezig.
Deze
mensen kennen het magnificat niet uit hun hoofd, in de kerk zien wij ze
waarschijnlijk ook niet, maar het zijn wel de mensen van wie God zielsveel
houdt: de mensen die in onze wereld geen rechten hebben laat Hij tot recht
komen, de mensen die in onze wereld
niet gezien worden ziet Hij, de mensen wier mond in onze wereld gesnoerd
wordt hoort Hij, de mensen die in onze wereld buitengesloten worden haalt Hij
in de kring.
Het
hele evangelie van Lucas laat zien, hoezeer Jezus dit heeft waar gemaakt, hoe
Hij - door zo met mensen om te gaan - hen tot leven brengt, hun weer
perspectief geeft en hen weer mens laat worden, volop. Misschien begrijpt u een
beetje, dat ik - toen ik daar twee minuten stil tussen hen in stond - heel
sterk ervaren heb, dat het daarop aankomt, op zo’n vriendschap, tot over de
dood heen. Inderdaad, “God toont de
kracht van zijn arm, slaat uiteen die zich verheven wanen, haalt machthebbers
van hun troon, maar geeft vernederden een hoge plaats, overlaadt de hongerigen met het beste,
stuurt rijken met lege handen weg.”