"Vernederende mensen gaf Hij een hoge plaats"

© Geert Bles, Heerlen 2004



Als ik mij voorbereid om de overweging te houden, neem ik altijd ruim de tijd (twee weken of zo) om de lezing, waar het over moet gaan, te proberen te begrijpen. Zo was ik daar ook deze week mee bezig. En dan gebeurt er plotseling iets, waarvan ik denk: dat heeft alles te maken met het thema van dit Mariafeest; ik begrijp het! Wat was dat dan? Ik wil dat vertellen:

Afgelopen Vrijdag heb ik mogen voorgaan in een afscheidsviering voor Louis, in het uitvaartcentrum ‘de Universele’ in Hoensbroek. Wie was Louis? Een man van 44 jaar, die na een moeilijke jeugd, het huis uit gevlucht is en meer dan 25 jaar op straat gezworven heeft. Eigenlijk heeft hij de laatste paar jaar pas een thuis gevonden in een opvanghuis in de Schandelerstraat, samen met 18 vrienden/innen, die een hechte familie vormden, veel voor elkaar betekenden en voor elkaar opkwamen. Ik kon in de afscheidsviering aan hen vertellen, dat mijn/onze God zielsveel houdt van mensen als Louis, die in onze maatschappij niet meetellen, en dat het daarom wel goed met hem zou zijn, nu. Ik voelde dat zij dat verstonden. Aan het einde van de viering gebeurde er iets heel indrukwekkends, dat niet was voor- geprogrammeerd. Spontaan gingen de achttien rondom de kist van Louis staan, sloegen de armen om elkaars schouders heen. Ik mocht een van die achttien zijn. We stonden daar zo, twee minuten lang, muisstil. God was daar aanwezig op dat moment.

         

Vanaf het begin van de christentijd is er veel aandacht geweest voor Maria, de moeder van Jezus, ofschoon de teksten van het evangelie maar weinig zeggen over haar. Toch is er een geweldige Maria-verering ontstaan en zijn er zelfs in de laatste eeuwen twee dogma’s  met betrekking tot haar afgekondigd: de onbevlekte ontvangenis en de tenhemelopneming.

Duidelijk is dat zij bijzonder tot de verbeelding spreekt en een grote plaats inneemt in de harten der mensen over heel de wereld.

 

De eerste lezing uit de openbaring van Johannes toont ons het beeld van een vrouw, door wie de redding in de wereld komt. Het wordt in de liturgie van vandaag op Maria toegepast. Er zijn talloze beelden van haar ontstaan in de loop der eeuwen. We kennen Lourdes, waar de paus vandaag aanwezig is, we kennen Beauraing, Banneux, Sterre der Zee, O.L.Vrouw van den Bosch en Kevelaer.  Maar de meest vertrouwde afbeelding is misschien wel de icoon van O.L.Vrouw van Altijddurende Bijstand, die hier in het kleine kapelletje hangt. Mensen gaan naar haar toe met hun noden, en steken een kaarsje op en bidden om bijstand. Het vertrouwen in haar is onmetelijk; voor geen heilige worden zoveel kaarsen opgestoken dan voor haar. 

 

In de evangelielezing van vandaag vindt u een beeld van haar, waarnaar ik met u wil kijken. De evangelist Lucas schrijft over de vrouw die Maria is en over de bijzondere plek die zij inneemt in de geschiedenis van het heil, als de moeder van Jezus. Wij moeten weten: Lucas  begint zijn evangelie met te zeggen dat hij een ordelijk verslag wil schrijven over het leven van Jezus. Maar hij schrijft geen ooggetuige-verslag; hij schrijft 40 jaar na de dood van Jezus; hij schrijft op hoe mensen Hem ervaren hebben en nog ervaren. En hij verhaalt over dat bijzondere leven, over die bijzondere man die een nieuwe wereld in het vooruitzicht stelt, deze wereld omgekeerd, Gods koninkrijk.

 

De traditie wil echter dat, toen Lucas klaar was met het verhaal over het leven en optreden van die bijzondere Jezus, dat hij toen pas het eerste hoofdstuk, het verhaal van zijn geboorte, heeft geschreven. Is dat zo vreemd? Eigenlijk helemaal niet: Lucas geeft  daarmee de opvatting van zijn tijd weer, namelijk dat zo’n  bijzondere mens als Jezus was ook op een bijzondere manier geboren moet zijn; dat God zelf daar de hand in moet hebben gehad? Het is helemaal niet vreemd, het in een gewoon bijbels gegeven. God had ook de hand in de geboorte van Izaak, in de geboorte van Mozes, in de geboorte van Samuel, in de geboorte van Johannes de Doper. En het is ook heel gewoon in andere dan christelijke tradities, dat rondom bijzondere mensen een geboorteverhaal geconstrueerd wordt, waar de goden bij betrokken zijn geweest.

 

 Lucas schreef daarom, op het einde van zijn verhaal over Jezus, pas het hoofdstuk van zijn wonderlijke conceptie (met een rol voor de H. Geest, voor de engel Gabriel, maar niet voor Jozef), van de wonderlijke zwangerschap en van de wonderlijke geboorte. Daarin past ook het verhaal, dat wij vandaag horen, het verhaal van de ontmoeting van de twee zwangere vrouwen: Maria en Elisabeth. Ook daarin wordt Jezus van Nazaret reeds als bijzonder aangekondigd, want Elisabeth werd vervuld met de H. Geest en riep met luider stemme: ‘Jij bent gezegend onder alle vrouwen, want jij draagt Hem in jouw schoot.’ 

 

En dan laat Lucas een beeld van Maria zien, dat haar siert, dat het meest waarachtige beeld is dat wij van haar hebben. Hij verhaalt van Maria, die zegt ‘zie de dienstmaagd des Heren’, die zich beschikbaar stelt om de wil van God te doen.  En dan zingt zij een lied, waarin zij toont dat zij als geen ander de wil van God kent, de wil van God die uitdrukking krijgt in het levensprogram van haar Zoon: “God heeft de kracht van zijn arm getoond, wie zich verheven waanden heeft Hij uiteengeslagen, machthebbers heeft hij van hun troon gehaald, vernederden gaf Hij een hoge plaats, hongerigen overlaadde Hij met het beste, rijken heeft Hij met lege handen weggestuurd.”

 

Als geen ander toonde Maria, dat zij de wil van God verstond, de wil van God die het levensprogram zou worden van haar Zoon. Zouden we dan niet mogen zeggen, dat zij - samen met haar man Jozef - Hem in dat levensprogram heeft ingevoerd. Zijn ouders hebben Hem opgevoed, Hem ook een geloofsopvoeding gegeven. Ik ben heel lang zo naïef geweest om te denken, dat het kind Jezus (het was immers een goddelijk kind) vanaf zijn geboorte alles wist wat Hem in zijn leven zou overkomen, alles wist wat Hij zou gaan doen. Niets is minder waar, denk ik vandaag. Ook Hij moest zich zijn levensprogram eigen maken, ook Hij moest daarin groeien, ook Hij moest daarin opgevoed worden. Het zijn Maria en Jozef geweest die als eersten Hem daarin hebben begeleid en opgevoed. Het Magnificat, dat wij vandaag horen in het evangelie, was Maria’s geloof, dat zij haar kind heeft geleerd en voorgeleefd. Hij heeft het van huis uit meegekregen.

 

Beste mensen, ik neem u nu weer mee terug naar het uitvaartcentrum ‘de Universele’.

Spontaan gingen de achttien vrienden/innen om de kist van hun Louis staan, sloegen de armen om elkaars schouders heen, en waren twee minuten muisstil. God was in die kring aanwezig.

Deze mensen kennen het magnificat niet uit hun hoofd, in de kerk zien wij ze waarschijnlijk ook niet, maar het zijn wel de mensen van wie God zielsveel houdt: de mensen die in onze wereld geen rechten hebben laat Hij tot recht komen, de mensen die in onze wereld  niet gezien worden ziet Hij, de mensen wier mond in onze wereld gesnoerd wordt hoort Hij, de mensen die in onze wereld buitengesloten worden haalt Hij in de kring.

 

Het hele evangelie van Lucas laat zien, hoezeer Jezus dit heeft waar gemaakt, hoe Hij - door zo met mensen om te gaan - hen tot leven brengt, hun weer perspectief geeft en hen weer mens laat worden, volop. Misschien begrijpt u een beetje, dat ik - toen ik daar twee minuten stil tussen hen in stond - heel sterk ervaren heb, dat het daarop aankomt, op zo’n vriendschap, tot over de dood heen. Inderdaad, “God  toont de kracht van zijn arm, slaat uiteen die zich verheven wanen, haalt machthebbers van hun troon, maar geeft vernederden een hoge plaats,  overlaadt de hongerigen met het beste, stuurt rijken met lege handen weg.”