21ste Zondag door Jaar

© Nan Paffen, Heerlen 2004



De afgelopen week kocht ik een boekje “Balsem voor de ziel”. (het was ook balsem voor de beurs, want het boekje kostte maar 1,50). In dit boekje staan teksten, verhalen en gedichten, die mensen weer moed inspreken, die inspireren of die je dieper laten nadenken over het leven. De tekst uit het evangelie van Lucas vandaag lijkt echter helemaal geen balsem voor de ziel, integendeel. Hij spreekt harde woorden voor mensen die toch dachten dat ze het tamelijk goed deden, mensen die dachten erbij te horen, omdat ze Jezus toch gekend hadden. Misschien hebben ze zich er wel op laten voorstaan.

Lucas verwoordt hier zijn bezorgdheid om een gemeenschap die zegt “wij waren erbij, wij hebben met u gegeten en gedronken”, en die daarmee vanzelfsprekend denken bij Jezus te horen. Maar zij vinden de deur gesloten. Jezus maakt ook korte metten met mensen die denken dat ze op grond van status of andere vormen van uiterlijke belangrijkheid dichter bij God staan. Er is blijkbaar geen makkelijke weg om bij Jezus te horen. Je moet er iets voor doen, je moet ervoor werken. Het is een ideaal, waaraan je moet werken: rechtvaardigheid moet je dóen.

Blijkbaar is de vragensteller in dit stukje evangelie geen optimist, als hij vraagt: “Heer zijn het er weinigen die worden gered”? Hij heeft waarschijnlijk geen hoge dunk van de rechtvaardigheid van mensen. Of misschien zag hij in zijn omgeving christenen met weinig daadkracht; een gemeenschap die alleen maar samenkomt om Jezus’ woord te horen en samen maaltijd te vieren is Lucas te min. Een uurtje rust, alleen dromen van een mooie wereld is geen uitdaging, alleen troost maar geen appčl. Want ooit had Jezus gezegd: span je tot het uiterste in om door de nauwe deur te komen. De poort van het koninkrijk van God is maar een achterdeurtje.

Wat bedoelt Lucas met dat beeld?

In het evangelie van Lucas is Jezus op weg naar Jeruzalem, de stad met de tempel vol pracht en praal, het hart van het Joodse geloof, maar vooral met veel uiterlijk vertoon. De buitenkant lijkt belangrijker dan de innerlijke beleving van het geloof; stipte naleving van regeltjes, je houden aan allerlei voedings- en gedragsregeltjes, de juiste gebaren en woorden op de juiste tijd bepalen de godsdienstigheid van die tempel van Jeruzalem. (En er is in die tweeduizend jaar maar weinig veranderd, lijkt het wel)

Jezus wijst die buitenkant af. Dat is voor hem een te gemakkelijke weg, een brede deur die niet naar het koninkrijk van God leidt, zoals Jezus dat predikt. Hij leert ons een beeld van God die als een vader oog heeft voor al zijn kinderen, maar vooral voor die kinderen die extra zorg nodig hebben, die kwetsbaar zijn en weerloos. En dat vraagt hij ook van ons: kijk om je heen en zie wie je zorg nodig heeft. Dat heet met een groot woord: gerechtigheid doen. Die weg leidt door een klein deurtje, want je moet je in het leven durven bukken, durven klein maken, door de knieën durven gaan, zonder veel bagage op weg. En dan maakt het niet uit of je uit het oosten of westen komt, van noord of zuid: wie zich inzet voor die mooie wereld waar iedereen tot zijn of haar recht mag komen, die past door die kleine deur, die zal gehoor vinden op zijn kloppen.

Dit beeld wordt nog eens versterkt door de laatste zin: “er zijn laatsten die eersten en eersten die laatsten zullen zijn”. In dat rijk van God zullen dingen recht gezet worden: sommige laatsten moeten naar voren, sommige eersten moeten naar achteren. In dit leven liggen te veel dingen scheef. In dit leven zijn er uitbuiters en mensen die uitgebuit worden. Dat moet recht gezet worden. En op tal van plaatsen in de bijbel vinden we aanwijzingen wie die eersten zijn, die laatsten moeten worden en wie die laatsten zijn die eersten moeten worden. Maar we weten het ook als we diep in ons hart kijken. We voelen zelf wel heel goed aan als we ons blind of doof houden voor de nood van anderen, als we teveel uit zijn op eigen gewin ten koste van een ander, als we denken dat we God niet nodig hebben en het zelf wel kunnen.

 

Beste mensen, er is een kinderliedje (witte zwanen, zwarte zwanen), dat eindigt met: laat doorgaan, laat doorgaan, wie achter staat mag voorgaan. En ook daarvoor moet je je even klein maken om door dat poortje van menselijke armen te lopen, maar daarachter sta je weer fier rechtop. Je mag er zijn.

Misschien is dat wel de echte balsem voor de ziel: wie achter staat mag steeds opnieuw weer voorgaan.

Amen.