Een gastvrije kerk

© Geert Bles, Heerlen 2004



(Gooi en Sticht, Weekendliturgie): Een logopediste, Annie, moest spraakles geven aan Johan, een verstandelijk gehandicapte jongen van 11 jaar. Deze Johan is een kind van gescheiden ouders. Hij was vanaf vier jaar al van huis en had tot nu toe op vijftien verschillende plekken gewoond. Nu kwam hij in een instelling waar Annie logopedie gaf. Hij kon nauwelijks praten, stootte alleen wat klanken uit en bediende zich verder maar van een zelf bedachte gebarentaal. Angst was: handen voor de ogen. Blijdschap was: grote ogen en handengeklap. Alsof hij ergens diep in zijn onderbewustzijn de woorden weggestopt had om zijn vreselijke jeugdervaring nooit meer te hoeven vertellen. Nu komt hij bij Annie voor logopedie. Maar Annie is heel bescheiden. Zij beseft dat Johan veel meer weet heeft van zijn ellende dan zijzelf. Ze vraagt hem om met horten en stoten zijn levensverhaal te vertellen, en bij ieder gebaar dat hij maakt, leert ze hem een woord, en nog een woord, en nog een woord. En zo kon Johan langzaam maar zeker vertellen van zijn arme vader die op de stortplaats naar bruikbare spullen zocht, en van zijn debiele moeder die stemmen hoorde uit het kastje onder de aanrecht. En of je het gelooft of niet, toen het hele verhaal boven tafel kwam, zaten er ook flarden in van geluk: De deskundige logopediste Annie bleef bescheiden, de arme Johan  groeide. “Mijn kind”, zo begint de eerste lezing van vandaag, “als je rijk bent blijf dan bescheiden.” Annie was rijk, vergeleken bij Johan, maar ze bleef bescheiden, en wist haar plek. En dan gebeurt het: Johan wordt rijker, Johan krijgt het voor het zeggen, hij ontluikt en groeit.

 

De manier waarop Annie met Johan omgaat, herinnert mij aan het eerste optreden van Jezus in Kafarnaum.  Marcus vertelt daarover in het begin van zijn evangelie: “De mensen waren buiten zichzelf van verbazing over wat Hij leerde, want Hij onderrichtte hen niet zoals de schriftgeleerden, maar als iemand die gezag bezit.” Jezus had gezag van binnen uit, vanuit zijn wezen, staat er letterlijk: innerlijk gezag. Heel veel mensen (dat was ook het geval met de schriftgeleerden, en trek het maar door naar vele kerkelijke en burgerlijke gezagsdragers vandaag de dag), heel veel mensen ontlenen hun gezag aan hun status, aan regels, aan hun uniform, aan hun wijding, aan hun mijter. Heel veel mensen meten zich een houding aan van voornaamheid, ‘wij weten het!’ en van neerbuigendheid, ‘wie denk jij wel dat je bent?’

Hun  gezag komt van buiten, wordt ontleend aan hun functie. Zij etaleren vaak met heel veel blabla hun innerlijke leegte, maar hebben geen gezag van binnen uit. Jezus, in zijn eerste optreden, straalde onmiddellijk gezag uit, van binnen uit. Zijn persoon, zijn houding, zijn woorden raakten de mensen. Zo’n soort gezag had ook Annie zich eigen gemaakt: ze etaleert niet haar eigen deskundigheid als logopediste, maar appelleert aan de deskundigheid van haar cliënt, geeft hem gezag. En dan gebeurt het wonder: door haar houding komt  Johan tot recht en kan weer spreken.

   

Zou dat niet zijn waar vandaag ook het evangelie over gaat? Nederige bescheiden mensen zetten niet zichzelf, maar anderen in het midden.

Het evangelie van vandaag  bestaat uit twee gedeelten:

Neem niet zelf de eerste plaats aan tafel. Ken je plek, wees jezelf als mens; stel jezelf niet boven de ander op grond van je functie. En benader de ander, wie hij/zij ook is, rijk of arm, gewoon als mens. Als je dat doet, zit je bij God goed. Als je dat niet doet, word je bij Hem teruggefloten; want Hij erkent geen wereldse gradaties. Hij accepteert niet dat uniformen of mijters misbruikt worden om jezelf boven een ander te plaatsen. Ja, Hij keert onze wereld om.

En het tweede gedeelte van het evangelie: “als je mensen nodigt, omring je dan met gewone kleine eenvoudige mensen”, zegt Jezus. Nodig niet mensen, die je terug zullen vragen. Jezus stelt in de lezing de gastvrijheid van zijn gastheer onder kritiek. Hij dringt erop aan de armen, de gehandicapten, de vreemdelingen uit te nodigen.

Ik maak een overstapje naar ons hier nu in deze kerk. “Als gij een gastmaal geeft, nodig dan armen, gebrekkigen, kreupelen en blinden uit,” zegt Hij. Dringen  die woorden van Jezus  tot ons door of zijn ze versleten door het vele gebruik?  In elke Eucharistieviering nodigen wij immers mensen aan deze tafel: “Zalig zij die genodigd zijn aan de maaltijd des Heren.” Denken wij dan bij deze uitnodiging - net zoals Hij - vooral aan diegenen die niet mee kunnen komen in onze wereld vandaag, die niet meetellen, die het niet meer zien zitten?  Of sluiten wij hen uit?