(Gooi
en Sticht, Weekendliturgie): Een logopediste, Annie, moest spraakles geven aan
Johan, een verstandelijk gehandicapte jongen van 11 jaar. Deze Johan is een
kind van gescheiden ouders. Hij was vanaf vier jaar al van huis en had tot nu
toe op vijftien verschillende plekken gewoond. Nu kwam hij in een instelling
waar Annie logopedie gaf. Hij kon nauwelijks praten, stootte alleen wat klanken
uit en bediende zich verder maar van een zelf bedachte gebarentaal. Angst was:
handen voor de ogen. Blijdschap was: grote ogen en handengeklap. Alsof hij
ergens diep in zijn onderbewustzijn de woorden weggestopt had om zijn
vreselijke jeugdervaring nooit meer te hoeven vertellen. Nu komt hij bij Annie
voor logopedie. Maar Annie is heel bescheiden. Zij beseft dat Johan veel meer
weet heeft van zijn ellende dan zijzelf. Ze vraagt hem om met horten en stoten
zijn levensverhaal te vertellen, en bij ieder gebaar dat hij maakt, leert ze
hem een woord, en nog een woord, en nog een woord. En zo kon Johan langzaam
maar zeker vertellen van zijn arme vader die op de stortplaats naar bruikbare
spullen zocht, en van zijn debiele moeder die stemmen hoorde uit het kastje
onder de aanrecht. En of je het gelooft of niet, toen het hele verhaal boven
tafel kwam, zaten er ook flarden in van geluk: De deskundige logopediste Annie
bleef bescheiden, de arme Johan
groeide. “Mijn kind”, zo begint de eerste lezing van vandaag, “als je
rijk bent blijf dan bescheiden.” Annie was rijk, vergeleken bij Johan, maar ze
bleef bescheiden, en wist haar plek. En dan gebeurt het: Johan wordt rijker,
Johan krijgt het voor het zeggen, hij ontluikt en groeit.
De
manier waarop Annie met Johan omgaat, herinnert mij aan het eerste optreden van
Jezus in Kafarnaum. Marcus vertelt
daarover in het begin van zijn evangelie: “De mensen waren buiten zichzelf van
verbazing over wat Hij leerde, want Hij onderrichtte hen niet zoals de
schriftgeleerden, maar als iemand die gezag bezit.” Jezus had gezag van binnen
uit, vanuit zijn wezen, staat er letterlijk: innerlijk gezag. Heel veel mensen
(dat was ook het geval met de schriftgeleerden, en trek het maar door naar vele
kerkelijke en burgerlijke gezagsdragers vandaag de dag), heel veel mensen
ontlenen hun gezag aan hun status, aan regels, aan hun uniform, aan hun
wijding, aan hun mijter. Heel veel mensen meten zich een houding aan van voornaamheid,
‘wij weten het!’ en van neerbuigendheid, ‘wie denk jij wel dat je bent?’
Hun gezag komt van buiten, wordt ontleend aan
hun functie. Zij etaleren vaak met heel veel blabla hun innerlijke leegte, maar
hebben geen gezag van binnen uit. Jezus, in zijn eerste optreden, straalde
onmiddellijk gezag uit, van binnen uit. Zijn persoon, zijn houding, zijn
woorden raakten de mensen. Zo’n soort gezag had ook Annie zich eigen gemaakt:
ze etaleert niet haar eigen deskundigheid als logopediste, maar appelleert aan de
deskundigheid van haar cliënt, geeft hem gezag. En dan gebeurt het wonder: door
haar houding komt Johan tot recht en
kan weer spreken.
Zou
dat niet zijn waar vandaag ook het evangelie over gaat? Nederige bescheiden
mensen zetten niet zichzelf, maar anderen in het midden.
Het
evangelie van vandaag bestaat uit twee
gedeelten:
Neem
niet zelf de eerste plaats aan tafel. Ken je plek, wees jezelf als mens; stel
jezelf niet boven de ander op grond van je functie. En benader de ander, wie
hij/zij ook is, rijk of arm, gewoon als mens. Als je dat doet, zit je bij God
goed. Als je dat niet doet, word je bij Hem teruggefloten; want Hij erkent geen
wereldse gradaties. Hij accepteert niet dat uniformen of mijters misbruikt
worden om jezelf boven een ander te plaatsen. Ja, Hij keert onze wereld om.
En
het tweede gedeelte van het evangelie: “als je mensen nodigt, omring je dan met
gewone kleine eenvoudige mensen”, zegt Jezus. Nodig niet mensen, die je terug
zullen vragen. Jezus stelt in de lezing de gastvrijheid van zijn gastheer onder
kritiek. Hij dringt erop aan de armen, de gehandicapten, de vreemdelingen uit
te nodigen.
Ik
maak een overstapje naar ons hier nu in deze kerk. “Als gij een gastmaal geeft,
nodig dan armen, gebrekkigen, kreupelen en blinden uit,” zegt Hij. Dringen die woorden van Jezus tot ons door of zijn ze versleten door het
vele gebruik? In elke
Eucharistieviering nodigen wij immers mensen aan deze tafel: “Zalig zij die
genodigd zijn aan de maaltijd des Heren.” Denken wij dan bij deze uitnodiging -
net zoals Hij - vooral aan diegenen die niet mee kunnen komen in onze wereld
vandaag, die niet meetellen, die het niet meer zien zitten? Of sluiten wij hen uit?