De gemeente van Matteus is een
gemeenschap van Joden die Jezus willen navolgen. Joden-Christenen worden ze
genoemd. Ze willen trouw blijven aan hun Joodse wortels, zoals Jezus zelf dat ook wilde, maar ze willen zich vooral ook
laten leiden door de vernieuwende en
inspirerende leer van Jezus die de Joodse leer wilde uitzuiveren en valse
gewoontes en vanzelfsprekendheden ontmaskert. Je zou kunnen zeggen dat gebeurt
nu ook door mensen met een profetisch inzicht en een moedig karakter die de
valse macht van de Kerk doorzien en willen zoeken naar de werkelijke inhoud van
de boodschap van het Evangelie en daar ook voor stáán. Maar door zo’n houding
maak je je wel kwetsbaar omdat mensen vaak niet gediend zijn van zulke visies
en het liever houden bij wat het was.
Zo ook de gemeente van Matteus:
een kwetsbare groep gelovigen, belaagd door de Farizeeën en Schriftgeleerden
die hen verweten dat ze ontrouw waren aan de Joodse Wet. De onderlinge
verbondenheid van die groep is wezenlijk, niet om henzelf maar vanwege de
boodschap van Jezus die immers verkondigd moet worden en steeds verder gestalte
moet krijgen. Dáárom moet de gemeenschap moet worden behoed.
De evangelielezing van
vandaag gaat daarover. U hebt het gehoord: Als iemand uit de gemeenschap iets
misdaan heeft moet je proberen hem of haar tot inzicht te brengen en weer bij
de groep te halen. Dat is van levensbelang voor het voortbestaan van de groep!
Het betekent niet dat de groep alleen maar zou bestaan uit mensen zonder fouten
of misstappen, maar het gaat erom elkaar steeds weer op de goede weg te helpen
en zo de kracht van de groep te verstevigen zodat ze toekomst heeft. Het gaat
er immers om dat de boodschap van Jezus gedaan wordt en verder wordt gebracht.
Jezus geeft een soort
programma van hoe je elkaar zou kunnen bewaren en bij de gemeenschap houden.
Hij zegt: eerst moet je het zelf proberen, onder vier ogen. Niet gemakkelijk!
Want als je zó met iemand wil spreken moet je wel een heel zuivere bedoeling
hebben. Niet denken dat jij het wel weet, niet denken dat je zelf zonder zonden
bent, maar juist vanuit verbondenheid met de ander, vanuit belangeloosheid en
echte liefde voor hem of haar een gesprek aangaan. Het moet niet om jóu gaan,
om jouw mening of overtuiging, maar het moet echt om die ander gaan. De zorg
voor de ziel, de zorg voor het levensgeluk van de ander is het uitgangspunt en
niet jouw betutteling of beter weten. Dat werkt ook niet. Dat voelt de ander
feilloos aan…. En de ander voelt ook of je echt om haar of hem bekommerd bent.
Dat voel je zelf immers ook!!! Jezus spreekt over ‘je broeder’. De ander is je
broeder of zuster en vanuit die verbondenheid mag je elkaar terughalen van de
verkeerde weg. Hopelijk komt het over, maar als de ander niet wil luisteren of
misschien niet kán luisteren uit onvermogen of angst, dan moet je verder gaan:
alles inzetten voor het geluk van die ander en het behoud van de gemeenschap.
Eerst twee mensen erbij. Lukt het ook dan nog niet dan moet geprobeerd worden
het binnen de hele groep op te lossen. En als ook dat niet lukt dan moet je de
consequenties aanvaarden en de ander beschouwen als heiden of tollenaar. Dat
zijn geen scheldwoorden maar de heiden en de tollenaar zijn mensen die nog niet
of niet meer bij de gemeenschap horen. Houdt het daar dan op? Nee daar houdt
het niet op! Heidenen en tollenaars zijn juist de mensen die extra zorg en
liefde van de gemeenschap nodig hebben. Jezus zoekt hen op, spreekt hen aan en
eet met hen. Voor Jezus kent de liefde kent geen grenzen. En wij worden op die
bijna onmogelijk weg geroepen!
De lezing uit de profeet
Ezekiël laat het ons haarscherp zien: als je niet probeert een boosdoener op
het goede pad te brengen en hij gaat door met zijn kwaad dan zal hij gestraft
worden, maar de zwaarste straf is voor jou, voor mij, omdat we gezwegen hebben.
Wij zijn schuldig aan het kwaad dat de ander doet als we het niet aanklagen.
Dat is wel even heel erg schrikken!! Is het in onze tijd niet méér
vanzelfsprekend je niet te bemoeien met anderen? Ík kan toch niet zeggen hoe
het moet, ieder heeft toch z’n eigen opvattingen. Ik bemoei me er niet mee, ik
kijk wel uit, stel je voor dat ze mij aanvallen – en dat gebeurt helaas ook in
onze maatschappij, daar weten we alles van! En toch: Volgens het Evangelie
komen we daar niet mee weg! We zijn werkelijk verantwoordelijk voor het kwaad
dat de ander doet. We kunnen het niet langs onze rug laten afglijden. We moeten
ons ermee verhouden, hoe dan ook.
Dit doet me denken aan het
verhaal van een jongen die steeds verder afgleed in de criminaliteit. Velen
zwegen, durfden hem niet aan te pakken en hulpverleners deden niet veel meer
dan alsmaar begrip opbrengen en het kwade goed praten: “Och jongen, het is wel
te begrijpen. Je had ook zo’n rotjeugd. Het is je allemaal niet kwalijk te
nemen”. Op een gegeven moment komt de jongen in de gevangenis en hij schreeuwt
het uit van woede: “Waarom hebben jullie me niet afgehouden van het kwaad, me
gedwongen ermee op te houden, me harder aangepakt!”. Hij deed een heftig beroep
op de gemeenschap: waarom hebben jullie me er niet bij gehouden, niet méér moeite
gedaan? Intuďtief voelde hij aan dat we elkáár moeten dragen in het goede én in
het kwade.
Dat zó onze
Andreasgemeenschap mag zijn, ook een kwetsbare groep in de huidige kerkelijke
ontwikkelingen. Dat we elkaar als gemeenschap mogen versterken, naar elkaar
mogen omzien en elkaar behoeden voor misstappen en dwaalwegen. Geen
gemakkelijke weg. Een weg die ons zeker niet altijd in dank zal worden
afgenomen, maar als de bedoeling zuiver is, wel een weg tot groei voor ieder.