23e Zondag door het Jaar

© Mariet Stikkers, Heerlen 2008



De gemeente van Matteus is een gemeenschap van Joden die Jezus willen navolgen. Joden-Christenen worden ze genoemd. Ze willen trouw blijven aan hun Joodse wortels, zoals Jezus zelf  dat ook wilde, maar ze willen zich vooral ook laten leiden door de  vernieuwende en inspirerende leer van Jezus die de Joodse leer wilde uitzuiveren en valse gewoontes en vanzelfsprekendheden ontmaskert. Je zou kunnen zeggen dat gebeurt nu ook door mensen met een profetisch inzicht en een moedig karakter die de valse macht van de Kerk doorzien en willen zoeken naar de werkelijke inhoud van de boodschap van het Evangelie en daar ook voor stáán. Maar door zo’n houding maak je je wel kwetsbaar omdat mensen vaak niet gediend zijn van zulke visies en het liever houden bij wat het was.

Zo ook de gemeente van Matteus: een kwetsbare groep gelovigen, belaagd door de Farizeeën en Schriftgeleerden die hen verweten dat ze ontrouw waren aan de Joodse Wet. De onderlinge verbondenheid van die groep is wezenlijk, niet om henzelf maar vanwege de boodschap van Jezus die immers verkondigd moet worden en steeds verder gestalte moet krijgen. Dáárom moet de gemeenschap moet worden behoed.

De evangelielezing van vandaag gaat daarover. U hebt het gehoord: Als iemand uit de gemeenschap iets misdaan heeft moet je proberen hem of haar tot inzicht te brengen en weer bij de groep te halen. Dat is van levensbelang voor het voortbestaan van de groep! Het betekent niet dat de groep alleen maar zou bestaan uit mensen zonder fouten of misstappen, maar het gaat erom elkaar steeds weer op de goede weg te helpen en zo de kracht van de groep te verstevigen zodat ze toekomst heeft. Het gaat er immers om dat de boodschap van Jezus gedaan wordt en verder wordt gebracht.

Jezus geeft een soort programma van hoe je elkaar zou kunnen bewaren en bij de gemeenschap houden. Hij zegt: eerst moet je het zelf proberen, onder vier ogen. Niet gemakkelijk! Want als je zó met iemand wil spreken moet je wel een heel zuivere bedoeling hebben. Niet denken dat jij het wel weet, niet denken dat je zelf zonder zonden bent, maar juist vanuit verbondenheid met de ander, vanuit belangeloosheid en echte liefde voor hem of haar een gesprek aangaan. Het moet niet om jóu gaan, om jouw mening of overtuiging, maar het moet echt om die ander gaan. De zorg voor de ziel, de zorg voor het levensgeluk van de ander is het uitgangspunt en niet jouw betutteling of beter weten. Dat werkt ook niet. Dat voelt de ander feilloos aan…. En de ander voelt ook of je echt om haar of hem bekommerd bent. Dat voel je zelf immers ook!!! Jezus spreekt over ‘je broeder’. De ander is je broeder of zuster en vanuit die verbondenheid mag je elkaar terughalen van de verkeerde weg. Hopelijk komt het over, maar als de ander niet wil luisteren of misschien niet kán luisteren uit onvermogen of angst, dan moet je verder gaan: alles inzetten voor het geluk van die ander en het behoud van de gemeenschap. Eerst twee mensen erbij. Lukt het ook dan nog niet dan moet geprobeerd worden het binnen de hele groep op te lossen. En als ook dat niet lukt dan moet je de consequenties aanvaarden en de ander beschouwen als heiden of tollenaar. Dat zijn geen scheldwoorden maar de heiden en de tollenaar zijn mensen die nog niet of niet meer bij de gemeenschap horen. Houdt het daar dan op? Nee daar houdt het niet op! Heidenen en tollenaars zijn juist de mensen die extra zorg en liefde van de gemeenschap nodig hebben. Jezus zoekt hen op, spreekt hen aan en eet met hen. Voor Jezus kent de liefde kent geen grenzen. En wij worden op die bijna onmogelijk weg geroepen!

 

De lezing uit de profeet Ezekiël laat het ons haarscherp zien: als je niet probeert een boosdoener op het goede pad te brengen en hij gaat door met zijn kwaad dan zal hij gestraft worden, maar de zwaarste straf is voor jou, voor mij, omdat we gezwegen hebben. Wij zijn schuldig aan het kwaad dat de ander doet als we het niet aanklagen. Dat is wel even heel erg schrikken!! Is het in onze tijd niet méér vanzelfsprekend je niet te bemoeien met anderen? Ík kan toch niet zeggen hoe het moet, ieder heeft toch z’n eigen opvattingen. Ik bemoei me er niet mee, ik kijk wel uit, stel je voor dat ze mij aanvallen – en dat gebeurt helaas ook in onze maatschappij, daar weten we alles van! En toch: Volgens het Evangelie komen we daar niet mee weg! We zijn werkelijk verantwoordelijk voor het kwaad dat de ander doet. We kunnen het niet langs onze rug laten afglijden. We moeten ons ermee verhouden, hoe dan ook.

Dit doet me denken aan het verhaal van een jongen die steeds verder afgleed in de criminaliteit. Velen zwegen, durfden hem niet aan te pakken en hulpverleners deden niet veel meer dan alsmaar begrip opbrengen en het kwade goed praten: “Och jongen, het is wel te begrijpen. Je had ook zo’n rotjeugd. Het is je allemaal niet kwalijk te nemen”. Op een gegeven moment komt de jongen in de gevangenis en hij schreeuwt het uit van woede: “Waarom hebben jullie me niet afgehouden van het kwaad, me gedwongen ermee op te houden, me harder aangepakt!”. Hij deed een heftig beroep op de gemeenschap: waarom hebben jullie me er niet bij gehouden, niet méér moeite gedaan? Intuďtief voelde hij aan dat we elkáár moeten dragen in het goede én in het kwade.

Dat zó onze Andreasgemeenschap mag zijn, ook een kwetsbare groep in de huidige kerkelijke ontwikkelingen. Dat we elkaar als gemeenschap mogen versterken, naar elkaar mogen omzien en elkaar behoeden voor misstappen en dwaalwegen. Geen gemakkelijke weg. Een weg die ons zeker niet altijd in dank zal worden afgenomen, maar als de bedoeling zuiver is, wel een weg tot groei voor ieder.