Eens,
op de Grote Sabbat kwam de rabbi vermoeid en met lome pas van de tempel naar
huis. 'Waardoor zie je er toch zo moe uit?' zei zijn vrouw. 'De preek heeft me
ontzettend veel energie gekost', zei hij. 'Ik moest over de armen preken en hun
schrijnende nood, want alles is peperduur geworden'. 'Heb je wat bereikt met
je preek’? vroeg zij. 'Ik denk het wel’, zei de rabbi, de grootste helft, de
armen, zijn over de streep; zij zijn bereid te ontvangen. Maar hoe het met de
andere helft staat, de rijken, of zij
bereid zijn te geven, dat weet ik nog niet'.
In
de twee lezingen van deze viering gaat het om de kloof tussen arm en rijk; die
is er altijd geweest en is er ook vandaag; het thema is misschien nog nooit zo
actueel geweest als in de laatste week. Binnen onze eigen samenleving lijkt de
tweedeling almaar te groeien; maar ook de scheiding tussen het rijke westen en
het arme zuiden wordt steeds schrijnender. Als
Amos in de eerste lezing
striemend uithaalt tegen de rijken en tegen de rijke landen, dan is de
kern van zijn aanklacht niet dat zij het goed hebben, maar het feit dat zij de
armen niet willen zien en zich niet om hen willen bekommeren. Hetzelfde klinkt
door in het verhaal van Lucas: je mag
rijk zijn, je mag feest vieren, daar ageert Jezus niet tegen; maar waar de
rijke op aangesproken wordt is het feit hij geen relatie wenst te leggen tussen
zijn rijkdom en de armoede buiten zijn deur, en geen poging doet om de kloof te
dichten.
Jezus
is er niet op tegen dat je dingen bezit en dat je er vreugde aan beleeft. Zijn
aanklacht is gericht tegen het cynisme van de rijken, dat beweert dat het nu
eenmaal niet anders kan in deze wereld, dat het altijd zo geweest is en altijd
zo zal zijn; en dat de tweedeling in arm en rijk, in steeds armer en steeds
rijker, de onvermijdelijke prijs is voor economische groei. En dat die
economische groei nu eenmaal noodzakelijk is volgens hen, om straks - in de toekomst - meer welvaart te creëren voor allen. Maar wanneer komt dat
straks?!
Er
is niets op tegen dat je dingen bezit, maar als je dat bezit jouw exclusief
eigendom noemt en weigert te delen met behoeftige mensen…. dat is
onchristelijk. Deze kwestie lijkt duidelijk een kwestie, die in alle tijden
speelt. De kerkvader Basilius de Grote leefde in de vierde eeuw na Christus.
Hij schreef: “Ben je soms geen rover, jij die de goederen waarover je het
beheer hebt ontvangen, tot jouw eigendom maakt? Aan de hongerenden hoort het
brood toe dat jij bewaart, aan de naakte mens hoort de mantel toe die jij in de
kast hebt, aan hem die op blote voeten loopt horen de schoenen toe die in jouw
huis liggen te verrotten, aan de behoeftigen behoort het geld dat jij verborgen
houdt. Zo pleeg jij evenveel onrechtvaardigheden als er mensen zijn aan wie jij
had kunnen geven.”
Verschillen
zijn er altijd geweest, maar de zorgeloosheid waarmee rijken in het leven
staan, neemt schrikbarende vormen aan. Als de mensen die het goed hebben zich
niet realiseren, dat de verschillen die nu in de wereld en in onze samenleving
bestaan mensonwaardig zijn, dan komt er een moment dat de armen het niet
langer nemen. Voor mij lijdt het geen twijfel dat terroristische aanslagen -
hoe afkeurenswaardig op zich - in dit licht moeten bezien worden. De arme
wereld neemt het niet langer, dat de rijke wereld zich afsluit en hun armoede
niet wenst te zien en een muur bouwt rond zichzelf. In de schrift zijn er heel
wat aanwijzingen, dat ook God de schrijnende tweedeling niet neemt en aan de
zijde van de arme staat.
De
profeten, vandaag met name Amos en Jezus, willen ons mensen wakker schudden uit
dat cynisme, uit de gedachte dat er nu eenmaal niets aan te doen is. De
verschrikkelijke kloof tussen rijk en arm is door mensen gemaakt. Amos en Jezus
willen ons wakker schudden uit onze verblindheid en onwil om dat te zien. We
horen die boodschap nu eenmaal niet graag, want we willen ons niet schuldig
voelen en geen schuldgevoel aangepraat krijgen. We laten die boodschap niet
tot ons toe, want we voelen dat zij in ons vlees gaat snijden. Maar als die kloof door mensen gemaakt is,
kan ze ook door mensen ongedaan gemaakt worden.
Dat
geldt in het groot, tussen het rijke westen en het arme zuiden, tussen rijke
landen en arme landen, tussen rijke buurten en arme buurten. Wat doen wij:
sluiten wij onze ogen of zoeken wij naar wegen om die tweedeling de wereld uit
te helpen, door ons politiek te engageren?
Dat
geldt ook in het klein: wij wonen naast elkaar. De een die het goed heeft woont
naast de ander die de eindjes niet aan elkaar krijgt geknoopt. Het ene gezin,
dat het ruim heeft en zich alles kan permitteren, woont naast het andere gezin,
waar achter heldere gordijntjes armoede heerst en ouders hun kinderen niet
kunnen geven wat zij nodig hebben. Wat doen wij: sluiten wij ons af of proberen
wij naar wegen te zoeken om te helpen?
In
de lezingen klinkt door, dat de rijke uiteindelijk - na zijn dood - wordt
gestraft, dat de arme uiteindelijk - na zijn dood - goed zit. Ik moet zeggen
dat ik hierin Lucas niet kan/wil volgen. Volgens mij wil hij beslist niet zeggen,
dat de armen maar moeten wachten tot in de hemel, ofschoon die uitleg toch wel
heel vaak gebruikt – ‘misbruikt’ - is. De boodschap van Jezus en ook zijn optreden was heel anders. Wij
doen er verkeerd aan, als wij de lezing interpreteren, alsof de beroerde
maatschappelijke verhoudingen van nu in onze wereld, strakjes - in het
hiernamaals - wel omgedraaid gaan worden. Zoiets van: 'stil maar wacht
maar...' De kloof tussen arm en rijk
moet nú gedempt worden en moet door óns gedempt worden. De God van het Verbond
doet het niet als wíj het niet doen. Hij heeft ons mensen daartoe uitgerust.
Maar dan moeten wel onze ogen open, en moet wel ons hart open.
Zou
de rabbi de volgende keer terugkomen van de tempel en tegen zijn vrouw kunnen
zeggen: de andere helft begrijpt het nu ook en neemt stappen?