De Wijngaard als Werkplaats van Leven

© Nan Paffen, Heerlen 2002



Als je met volwassen mensen praat, gaat het gesprek heel vaak over de kinderen; over hoe ze opgroeien, over verwachtingen en toekomst.
Ik hoor mensen vertellen over hoeveel plezier ze hebben van hun kinderen en hoeveel ze terugkrijgen aan liefde en zorg. Soms hoor ik ook trieste verhalen van ouders die ondanks de beste bedoelingen die ze met hun kind voor hadden, nu ervaren dat hun zoon of dochter hun hebben afgeschreven, dat hun eigen kind niet meer thuis komt of hun veel verwijten maakt. Dat zijn zeer ingrijpende ervaringen in een mensenleven.
Het lijkt op de wijnboer die in de eerste lezing zoveel moeite doet en alle mogelijke condities schept om zijn wijngaard te laten gedijen. En toch: er komen geen druiven. Voor hem zijn letterlijk ‘de druiven zuur’.

Het is als God, die in den beginne zo’n mooie wereld schiep; een wereld waarin alles zijn eigen plaats had, waar mens en dier en de hele natuur tot hun recht kwamen, waarin de mens eerbiedig omging met de hele schepping. En toch: God raakte teleurgesteld, “Hij hoopte op recht, maar Hij zag onrecht; Hij zag geen betrachting, maar verkrachting van recht”  (zo zei Jesaja het al in de eerste lezing). Ook voor God zijn ‘de druiven zuur’.
Zo is het ook met mensen: mensen hebben dromen: over zichzelf, eigen idealen, over hun eigen toekomst, over hun kinderen. Mensen hebben dromen over hoe de wereld eruit zou moeten zien: hun eigen kleine wereld, en ook de wereld om ons heen: dichtbij en veraf.

Profeten zijn van oudsher mensen van godswege gezonden, mannen en vrouwen die dromen van Gods rijk verwoorden: dromen van een goede en rechtvaardige wereld, dromen van een wereld zoals God die voor ons bedoeld heeft. Niet alleen verwoorden ze die droom, ze klagen ook aan waar die droom, die goede wereld geschonden wordt, waar onrecht gedaan wordt en waar mensen die idealen niet meer koesteren door eigen belang en eigen macht. Jesaja, waarvan we in de lezing hoorden, was zo’n profeet. Heel vaak worden deze profeten niet gehoord, worden ze als lastig beschouwd en afgeweerd, soms zelfs met de dood bedreigd. Vooral machthebbers, koningen zowel als priesters, wezen hen af: zij hebben zelf de macht en de wijsheid in pacht; ze beschouwen de wijngaard als hun eigendom en niet als gave Gods. Daarom konden de schriftgeleerden en hogepriesters Jezus ook zo moeilijk zien als zoon van de landeigenaar.
Profeten bestaan nog steeds; er zijn nog steeds mensen die onrecht aanklagen: denk maar aan Helder Camara, aan moeder Theresa, aan de dwaze moeders van Argentinië, aan vredestichters in Irak en in Israel. Zij leggen dikwijls de vinger op de wonde, wijzen de pijnlijke plekken aan die we eigenlijk liever niet zien. Durven wij, durft de kerk ogen en oren te openen om naar hen te kijken en te luisteren? Durven wij werkplaatsen te scheppen waar mensen zich thuis voelen, waar mensen zichzelf kunnen zijn ongeacht hun geloof, achtergrond of huidskleur?

Ook in ons persoonlijk leven komen soms mensen ‘van Godswege gezonden’, die ons een weg kunnen wijzen of die ons op een ander pad kunnen zetten. Ik heb dat zelf ervaren in een excursie naar een tehuis voor dak- en thuislozen: het verhaal van enkele bewoners en wat de begeleiders van zo’n tehuis voor hen hadden betekend; maar ook de spontaneďteit van een van de kinderen die later nog langere tijd is terug gegaan om een van de bewoners op te zoeken. En wat dat dan voor die man betekende!
Zo ontstaan werkplaatsen van waarachtig leven, voorbeelden van Gods rijk op aarde. Zo ontstaan werkplaatsen waar mensen met elkaar werken aan vaardigheden als geven en vergeven; bewonderen en dankbaar zijn; vrede stichten en bouwen aan gerechtigheid.
Misschien kunnen wij van de wereld om ons heen een wijngaard maken, waar de vruchten ten goede komen aan iedereen. Kunnen we werkplaatsen maken, die de lijken op de dromen van profeten. Aan zo’n dromen zouden we samen kunnen werken als individu, als gemeenschap van gelovigen, als Andreasparochie.

Dan zouden we tegen de heer van de wijngaard kunnen zeggen:


Heb nog even geduld.

Heer van de wijngaard, heb nog even geduld:

de zomer zal komen.

Heer van de wijngaard, heb nog even geduld:

De regen zal vallen

Heer van de wijngaard, heb nog even geduld:

De wijnstok zal uitbotten.

Heer van de wijngaard, heb nog even geduld:

Onze handen zullen zich openen.

Heer van de wijngaard, heb nog even geduld:

Onze harten zullen zich bekeren

Heer van de wijngaard, heb nog even geduld:

De vruchten zullen rijpen.

(uit: Kees Pannekoek, Het gesprek bij de bron, blz.128)


Amen.