Wij bidden in elke viering,
rondom deze tafel: Uw Rijk kome. Realiseren we ons
wel voldoende dat de komst van Gods rijk, van een mooie wereld, van ons
afhangt? Ik ben bang dat dit nauwelijks tot ons doordringt; ik ben bang dat we
teveel naar boven kijken, naar overheid, naar God.
Een rabbi komt in de hemel aan.
Hij heeft alle geboden vervuld. Zijn naam staat geschreven in het boek des
levens. God vraagt hem naar de stad, waar hij vandaan komt. 'Heeft daar niet
pas een verschrikkelijk bloedbad plaats gevonden?' 'Ja, zegt de rabbi, het was
verschrikkelijk.' 'Heb jij er wat aan gedaan, heb jij protest aangetekend?' vraagt
God. 'Zou dat enige zin hebben gehad?' vraagt de rabbi. 'Dat weet ik niet',
zegt God, 'maar misschien zou het enige zin hebben
gehad voor jou.'
God vraagt de mens om
verantwoording: Heb jij er wat aan gedaan? Wij mensen stellen in de regel de
vraag andersom: 'God, die ellende, wat heb jij eraan gedaan?' Hoe vaak hoor je
niet, wanneer mensen er zelf een puinhoop van maakten: 'God, waar was je?' Wij
leggen, door die vraag zo te stellen, de verantwoordelijkheid voor de puinhoop
bij God. Hij wordt door ons gezien als de oplosser van alle problemen in de
wereld, problemen, die wij mensen maken door het misbruik van onze talenten.
Wij maken problemen als oorlog, honger, zwerfkinderen, dak/ thuislozen,
vervuiling van lucht/water/grond, en roepen dan: God los het
a.u.b. op.
Wij spelen de bal naar Hem toe,
maar God speelt de bal terug, terecht. Toen Hij de wereld schiep, en het hele
rijtje had afgewerkt - het licht, het uitspansel, de
zee, het land, de bomen, het gras en de vissen in het water, de dieren op het
land en de vogels in de lucht - toen schiep Hij als laatste de mens. En God was
verrukt over zijn eigen maaksel. Hij kon gaan rusten, omdat Hij de verantwoordelijkheid
voor de schepping aan die mens kon toevertrouwen. Hij had de mens immers
toegerust met: verstand, hart, gevoel, ogen en oren, handen en voeten. om te zien, te denken, te voelen, te handelen, om zijn
scheppingswerk voort te zetten, leven te
schenken.
Wij mensen moeten er wat van
maken, elke dag opnieuw, de wereld scheppen, leefbaar maken, leefbaar houden,
voor onszelf, voor onze kinderen. Wij moeten elke dag ertegen aan gaan zoals Dietrich Bonhöffer zegt, 'etsi deus non daretur',
alsof God er niet is. Pas dan nemen wij God
en zijn verwachtingen tov. ons, serieus. Pas dan nemen wij onszelf
en onze verantwoordelijkheid in de wereld waarin wij leven, serieus.
Nu terug naar de lezingen van
vandaag. Spreken beide lezingen over de wijngaard niet van Gods verwachtingen
van de mens, aan wie Hij de wereld heeft toevertrouwd? Maar ook van Gods teleurstelling in
die mens? "Ik verwachtte", zegt Hij,
"dat de wijngaard druiven zou dragen, maar hij bracht slechts wilde bessen
voort. Wat kon ik nog voor mijn wijngaard doen, dat ik niet heb gedaan? Ik
hoopte op recht, maar Ik zag onrecht."
Hoe staat het in ónze wijngaard, de plek die Hij ons heeft toevertrouwd? Wij
zijn de wijnbouwers aan wie God zijn wijngaard
toevertrouwt. En Hij mag toch vruchten verwachten. Hoe staat het in ónze wereld, waar wij met ons allen verantwoordelijkheid
voor dragen? Is de wijngaard, de plek die aan mij is toevertrouwd - mijn gezin,
mijn werk, mijn wijk, mijn stad - een goede leefplek voor mensen? Groeien er -
door mijn toedoen - wilde
bessen, of toch mooie druiven? Gebeurt er - door mijn toedoen - recht, of toch onrecht? Ik kan de
lezingen van vandaag alleen maar zo en niet anders verstaan. Of denken wij:
Dat moeten anderen maar opknappen? Kijken wij alleen maar naar anderen, naar
boven, naar de overheid, naar God? Dat kan niet, dat mag niet. Wij kunnen
en mogen niet passief aan de kant blijven staan en alle heil en oplossingen
van God of van overheid verwachten. God heeft ons nodig, wil ons nodig hebben
voor het voortzetten van zijn scheppingswerk, voor het mooi houden en het heel maken
van onze leefwereld. Wij mensen zijn verantwoordelijk voor een menselijke rechtvaardige
wereld, waar het goed leven is voor iedereen... voor iedereen.
Onze parochiegemeenschap wil
zich verantwoordelijk voelen en samen nadenken, hoe - door ons toedoen - kwetsbare mensen in
onze stad een leefbare plek kunnen krijgen. Wij kunnen de grote problemen in de
wereld niet aan, maar dít ligt binnen handbereik.
Luisteren naar vluchtelingen, naar zwervers, naar eenzame kwetsbare mensen,
naar de vrouwen in Sierra Leone,
dat kunnen wij aan. Als we dat doen, en geloven in dat mosterdzaadje, dan mogen
wij ook vertrouwen, dat het van invloed is op die grote wereld. Daar
serieus met elkaar over nadenken, dat is wat God van ons verwacht, daar willen
we God niet in teleurstellen.
Toen de rabbi in de hemel aankwam,
vroeg God hem naar het bloedbad in de stad, waar hij vandaan kwam, wat hij
eraan gedaan had? Of hij geprotesteerd had?
God vraagt ons vandaag: Hoe is het bij jullie in de stad? Is die plek leefbaar?
Is er - door jullie toedoen - plek voor kwetsbare mensen?