Gods Medescheppers

© Geert Bles, Heerlen 2008



Wij bidden in elke viering, rondom deze tafel: Uw Rijk kome. Realiseren we ons wel voldoende dat de komst van Gods rijk, van een mooie wereld, van ons afhangt? Ik ben bang dat dit nauwelijks tot ons doordringt; ik ben bang dat we teveel naar boven kijken, naar overheid, naar God.

Een rabbi komt in de hemel aan. Hij heeft alle geboden vervuld. Zijn naam staat geschreven in het boek des levens. God vraagt hem naar de stad, waar hij vandaan komt. 'Heeft daar niet pas een verschrikkelijk bloedbad plaats gevon­den?' 'Ja, zegt de rabbi, het was verschrik­kelijk.' 'Heb jij er wat aan gedaan, heb jij protest aangetekend?'  vraagt God. 'Zou dat enige zin hebben gehad?' vraagt de rabbi. 'Dat weet ik niet', zegt God, 'maar misschien zou het enige zin hebben gehad voor jou.'

God vraagt de mens om verantwoording: Heb jij er wat aan gedaan? Wij mensen stellen in de regel de vraag andersom: 'God, die ellende, wat heb jij eraan gedaan?' Hoe vaak hoor je niet, wanneer mensen er zelf een puin­hoop van maakten: 'God, waar was je?' Wij leggen, door die vraag zo te stellen, de verantwoordelijkheid voor de puinhoop bij God. Hij wordt door ons gezien als de oplos­ser van alle problemen in de wereld, problemen, die wij mensen maken door het misbruik van onze talen­ten. Wij maken problemen als oorlog, honger, zwerfkinderen, dak/ thuislozen, vervuiling van lucht/water/grond, en roepen dan: God los het a.u.b. op.

 

Wij spelen de bal naar Hem toe, maar God speelt de bal terug, terecht. Toen Hij de wereld schiep, en het hele rijtje had afgewerkt - het licht, het uitspansel, de zee, het land, de bomen, het gras en de vissen in het water, de dieren op het land en de vogels in de lucht - toen schiep Hij als laatste de mens. En God was verrukt over zijn eigen maaksel. Hij kon  gaan rusten, omdat Hij de verantwoor­delijkheid voor de schepping aan die mens kon toevertrouwen. Hij had de mens immers toegerust met: verstand, hart, gevoel, ogen en oren, handen en voeten. om te zien, te denken, te voelen, te handelen, om zijn scheppingswerk voort te zetten,  leven te schenken.

Wij mensen moeten er wat van maken, elke dag opnieuw, de wereld scheppen, leefbaar maken, leefbaar houden, voor onszelf, voor onze kinderen. Wij moeten  elke dag ertegen aan gaan zoals Dietrich Bonhöffer zegt, 'etsi deus non daretur', alsof God er niet is. Pas dan nemen wij God  en zijn ver­wachtin­gen tov. ons, serieus. Pas dan nemen wij onszelf en onze verantwoordelijkheid in de wereld waarin wij leven, serieus. 

Nu terug naar de lezingen van vandaag. Spreken beide lezingen over de wijngaard niet van Gods verwachtingen van de mens, aan wie Hij de wereld heeft toevertrouwd?  Maar ook van Gods teleurstel­ling in die mens? "Ik verwachtte", zegt Hij, "dat de wijngaard druiven zou dragen, maar hij bracht slechts wilde bessen voort. Wat kon ik nog voor mijn wijngaard doen, dat ik niet heb gedaan? Ik hoopte op recht, maar Ik zag onrecht." 

Hoe staat het in ónze wijngaard, de plek die Hij ons heeft toevertrouwd? Wij zijn de wijnbouwers aan wie God zijn wijngaard toevertrouwt. En Hij mag toch vruchten verwachten. Hoe staat het in ónze wereld, waar wij met ons allen verantwoor­delijkheid voor dragen? Is de wijngaard, de plek die aan mij is toevertrouwd - mijn gezin, mijn werk, mijn wijk, mijn stad - een goede leefplek voor men­sen? Groeien er - door mijn toedoen -  wilde bessen, of toch mooie druiven? Gebeurt er - door mijn toedoen - recht, of toch onrecht?  Ik kan de lezingen van van­daag alleen maar zo en niet anders verstaan. Of denken wij: Dat moeten anderen maar opknappen? Kijken wij alleen maar naar anderen, naar boven, naar de overheid, naar God?  Dat kan niet, dat mag niet. Wij kunnen en mogen niet passief aan de kant blijven staan en alle heil en oplos­singen van God of van overheid verwachten. God heeft ons nodig, wil ons nodig hebben voor het voortzetten van zijn scheppingswerk, voor het mooi houden en het heel ­maken van onze leefwereld. Wij mensen zijn verantwoor­delijk voor een men­selijke rechtvaar­dige wereld, waar het goed leven is voor iedereen... voor iedereen.

Onze parochiegemeenschap wil zich verantwoordelijk voelen en samen nadenken, hoe - door ons toedoen -  kwetsbare mensen in onze stad een leefbare plek kunnen krijgen. Wij kunnen de grote problemen in de wereld niet aan, maar dít ligt binnen handbereik. Luisteren naar vluchtelingen, naar zwervers, naar eenzame kwetsbare mensen, naar de vrouwen in Sierra Leone, dat kunnen wij aan. Als we dat doen, en geloven in dat mosterdzaadje, dan mogen wij ook vertrouwen, dat het van invloed is op die grote wereld.   Daar serieus met elkaar over nadenken, dat is wat God van ons verwacht, daar willen we God niet in teleurstellen.

Toen de rabbi in de hemel aankwam, vroeg God hem naar het bloedbad in de stad, waar hij vandaan kwam, wat hij eraan gedaan had?  Of hij geprotesteerd had? God vraagt ons vandaag: Hoe is het bij jullie in de stad? Is die plek leefbaar? Is er - door jullie toedoen - plek voor kwetsbare mensen?