Waar leven wij voor?

© Harrie Renckens, Heerlen 2002



Beste mensen,

 

De voorbije week was vol van emoties. Dinsdag de uitvaart van Prins Claus, de man achter de koningin, de stille kracht, de geboren koning of hoe hij dan ook genoemd werd. Overal werd vol waardering gesproken over de man die door zijn huwelijk de aspiraties moest opgeven die hij op jonge leeftijd koesterde zoals als Duits diplomaat werken voor menselijker omstandigheden in Afrika. Uit alles bleek dat hij, hoewel gehinderd door het feit dat hij in een koninklijke kooi moest leven, zijn jeugddromen nooit heeft opgegeven. In beperkte kring bleef hij zich inzetten en had door zijn doen en laten veel invloed op zijn omgeving. Een goede vriend van de overleden prins, priester-dichter Huub Oosterhuis, de begenadigde schrijver van veel teksten en liederen die wij hier in de kerk bidden en zingen, toonde op zijn onnavolgbare poëtische wijze aan dat de wortels van Claus’ zijn denken te vinden zijn in het Oude Testament. Profeten treden daarin steeds weer op die de politiek van de machthebbers van die dagen doorzien. Zij prikken door de schone schijn heen die machthebbers zo graag om zich heen bouwen. Zich beroepend op God doen ze de vreselijkste dingen om zo meer macht en aanzien te verwerven ten koste van de mensen voor wie zij vanuit hun positie verantwoordelijk zijn. Als Huub Oosterhuis een goed beeld van Claus’ zijn denken heeft gegeven, en alles wijst erop dat  hij dat gedaan heeft, dan is het niet moeilijk voor te stellen wat de prins van de regerende politici in Nederland van 2002 gedacht heeft. Woensdag viel het kabinet van de ruziënde ministers, van wie een aantal de laatste weken meer bezig was met eigen macht en aanzien dan met de problemen van onze vaderlandse samenleving.

De politiek heeft ook met ons te maken, al ontkennen wij dat vaak. De politici immers beslissen hoe de regeringsgelden, onze belastingcenten verdeeld worden.

Ook het evangelie van vandaag spreekt over belastingen. Jezus wordt tot een keuze gedwongen voor het blok gezet. Maar we doen onrecht aan het verhaal als we de geschilderde situatie teveel vanuit onze eigen westerse optiek bekijken.

In Jezus’ tijd werd Israël bezet door de Romeinen. In die tijd was het niet alleen bij de Romeinen maar ook bij andere bezettende volkeren volstrekt vanzelfsprekend dat het bezette land door de bezetter werd beroofd van al  geld en goederen. Men diende aan de bezetter geld af te dragen, maar het was uitgesloten dat dit geld in enigerlei vorm aan de burgers ten goede kwam door financiering van collectieve voorzieningen zoals nu het geval is. Voor Joden was het betalen van belasting een daad waarmee je het gezag van de bezetter accepteerde. Wat het voor vrome Joden nog onverdraaglijker maakte was dat de muntstukken waarmee betaald moest worden vreemd geld was, want romeinse denarieën moesten zijn. Met joodse drachmen mocht je geen belasting bepalen. Tot overmaat van ramp stond op elke denarie een beeltenis van  keizer Tiberius met het opschrift  “Tiberius, zoon van de goddelijke Augustus”. Voor vrome joden was alleen de Onzienlijke God en van Hem mocht absoluut geen afbeelding gemaakt worden.

De Farizeeën wisten natuurlijk van die godslastering en ze bedenken een list om Jezus te pakken te nemen. Ze sturen hun eigen leerlingen samen met joodse aanhangers van de Romeinen, een soort N.S.B-ers dus naar Jezus om hem in de val te laten lopen. Dan krijgt Jezus, nadat hem eerst op een doorzichtige manier stroop om de mond is gesmeerd, de vraag voorgelegd: ”Is het geoorloofd de keizer belasting te betalen?” Antwoordt Jezus met ja  dan erkent hij het gezag van de keizer, meer nog de godheid van de man, en zal hij de vrome Joden als tegenstander krijgen. Indien hij met nee antwoordt, heeft hij de Herodianen tegen zich. Jezus redt zich eruit met een bekende truc die u ook wel kent. Als iemand een moeilijke vraag stelt, geef je geen antwoord maar begin je over iets anders. Hij vraagt of iemand een  denarie heeft.


Degene die hem geeft staat nu te kijk want hij maakt ook gebruik van de munt van de bezetter. Dan zegt Jezus: Geef die keizer terug wat van hem is, de denarie dus, maar geef ook God wat van God is. Wat van God is, was voor elke omstander onmiddellijk duidelijk: het hele leven, de hele samenleving is door God aan de mensen geschonken en moet daarom als het kostbaarste wat de mens heeft, beheerd worden.

Daarin ligt ook de boodschap van de lezing van vandaag: de mens het beeld van God, door Hem gemaakt, verdient voorrang boven het geld. De mens en zijn welzijn moet dan ook voor ons allen, politici of niet, de hoogste wet zijn.

Deze overweging wil afsluiten met een kort gedicht dat u allen vast wel kent. Het werd gedicht door de predikant van de week: Huub Oosterhuis, die eindelijk na zovele jaren van verguizing en miskenning in eigen kring, het lot van de profeten, erkenning kreeg door zijn eredoctoraat aan de protestantse VU en zijn preek in een uitvaartdienst van een niet katholiek. Het gedicht werd geschreven, naar een tekst van de apostel Paulus, voor de uitvaart van bisschop Bekkers maar vat ook de inhoud van de lezingen van deze viering treffend samen:

 

Niemand leeft voor zichzelf,

Niemand sterft voor zichzelf.

Wij leven en sterven voor God onze Heer:

aan Hem behoren wij toe.