Dankbaarheid in Liefde

© Nan Paffen, Heerlen 2003



Afgelopen week stond in de krant een stukje over een kangeroe, die uit een andere dierentuin werd overgebracht naar Mondo Verde. Daar zou hij (of zij?) een plekje krijgen bij twee andere kangoeroes. Toen hij aankwam en uit de kist mocht, ontspon zich een soort gevecht tussen hem en de andere kangoeroe. Die wilde laten zien dat hij de baas was. Zo gaat dat vaak in de dierenwereld. Het recht van de sterkste is de wet van overleven, de wet van 'je plaats weten'.

Bij mensen zien we vaak iets soortgelijks: ook wij willen graag onze plek veilig stellen. Niet altijd letterlijk, maar wel in figuurlijke zin.

Hieraan moest ik denken toen ik het evangelie las van vandaag. Jezus heeft voorafgaand aan dit verhaal zijn leerlingen apart genomen en hen voor de derde maal  verteld wat hem te wachten stond: "de Mensenzoon zal worden uitgeleverd aan de hogepriesters en schriftgeleerden. Zij zullen hem ter dood veroordelen en uitleveren. Ze zullen hem bespotten en bespugen; ze zullen hem geselen en doden, maar na 3 dagen zal Hij opstaan".

Maar het is duidelijk dat de leerlingen geen raad weten met die voorspellingen van Jezus. Ook Johannes en Jacobus niet. Ze nemen Jezus even apart, niet om te praten over het grote lijden waarover hij sprak; nee, daar gaan ze helemaal aan voorbij. Maar ze hebben wel iets opgevangen over de heerlijkheid van God. Daarin zijn ze wel geïnteresseerd; zij willen zich verzekeren van een goed plaatsje naast Jezus. Ze willen meedelen in zijn aanzien, meegenieten in zijn heerlijkheid. Het leek zo'n goed idee. Jezus zou het vast wel goed vinden, zij waren zijn vrienden, al vanaf den beginne; speciale vrienden nog wel, ze waren bij hem op de berg, toen Mozes en Elia verschenen. Ze hadden een speciale band met Jezus, dachten ze. Maar alles was verkeerd gelopen. De andere apostelen waren boos geworden en Jezus had ook niet zo toeschietelijk gereageerd. Was het dan zo'n gekke vraag?

 

Jezus had de bal terug teruggekaatst en gevraagd: kunnen jullie de beker drinken, die ik drink of gedoopt worden met de doop waarmee ik gedoopt ben?

Een indringende vraag, die ook mij confronteert met de keuzes die ik maak, met de manier waarop ik leef en met mensen omga. Wat is dan die beker die ik moet drinken?

Jezus vertelt daarop over het Rijk van God, hoe het er aan toe gaat in dat Rijk van God, dat hier al vorm moet krijgen, dat hier en nu al zichtbaar kan worden. Maar ook dat het veel weerstand oproept, wanneer je je inzet voor dat Rijk van vrede en gerechtigheid. Hij zegt:

"wie groot wil worden onder jullie, moet dienaar zijn; wie onder jullie de eerste wil zijn, moet slaaf van allen zijn".  Dienstbaar in liefde, zoals de lijdende dienstknecht uit de eerste lezing, veracht en niet geteld in de ogen van mensen, is hij koninklijk in de ogen van God.

 

En wat kan ik daar nu nog mee? Wat moeten wij daar nu mee?

Moeten we ons dan maar wegcijferen? Dienstbaar zijn aan mensen, mag je dan niet meer aan jezelf denken? Moet je dan steeds doen wat anderen van je vragen of verwachten, braaf ja en amen knikken, nooit nee zeggen?

Dienen, dienstbaar-zijn heeft zo'n negatieve klank. Zeker in een tijd waarin opkomen voor jezelf, assertief zijn, goed voor jezelf zorgen een grote rol speelt. Vooral voor vrouwen is dit de laatste 20 jaar een belangrijke ontwikkeling geweest, nadat er lange tijd een ideaalbeeld was geschetst van de vrouw als ondergeschikt, 'dienstbaar' en 'zorgzaam' voor huis en haard.

Toch denk ik dat ik Jezus' woorden niet verkeerd interpreteer, als ik zeg dat Zijn invulling van 'dienen' een positieve klank heeft. Misschien wel juist voor onze tijd en onze maatschappij.

Jezus zegt immers ook (en dat noemt hij het grootste gebod): heb God lief. En bemin je naaste als jezelf. Dat mag dus, dat moet zelfs: van jezelf houden, jezelf respecteren om vanuit die grondhouding ook van de ander (met grote en kleine letter) te houden.

Dienstbaar zijn is daarom volgens mij een houding van respect en openheid naar anderen toe, naar iedere andere, ongeacht zijn afkomst, huidskleur, sexe, geloof, enz. Niet "ik" zeg dat "jij", maar 'wij zullen samen'. Niet 'ik bepaal dat jij', maar 'wij proberen samen…'.

Het gaat om een relatie van gelijkwaardigheid, waarin mensen samen aan een wereld bouwen, die fijn is voor iedereen; mensen vormen geen koninkrijkjes, waarin de een zegt hoe het moet en de anderen kunnen niet anders dan slikken of stikken. Dat is een dienstbaarheid die gebaseerd is op ondergeschikt zijn, onderworpen-zijn, maar niet op eigen verantwoordelijkheid en gelijkwaardigheid.

Ik denk dan aan bijv. de Iraanse vrouw, die nu de nobelprijs voor de vrede heeft gekregen, heeft juist daarvoor gestreden: voor mensenrechten, gelijkheid en democratie. Zij was niet uit op eigen eer en gewin; integendeel, het heeft haar veel tegenwerpingen opgeleverd van de kant van de machthebbers en zij moest haar land verlaten. Toch ging ze door, net als Jezus.

 

En wij? Slaan wij ons op de borst als het ons goed gaat? Laten we onze tanden zien, wanneer een buitenstaander in ons kringetje wil komen, zoals die kangaroe in Monde Verde? Ben ik altijd oprecht in mijn bedoelingen met de ander?

Als ik me begeef op de weg van Jezus en echt mens wil worden als Hij, zal ik eerder bedacht moeten zijn op de manier waarop ik handel en spreekt, dan op het resultaat van mijn handelen, mijn bezit of prestatie. Alleen zo 'drinken we de beker van Jezus', alleen zo stichten we een gemeenschap, waarin een vraag naar de beste plaats volkomen overbodig is geworden. Daar zit iedereen goed!

Amen.