Op dinsdag 2
november zat ik met enkele collega’s aan de koffie tijdens de eerste pauze.
Opeens ging de deur naar de gang open en een collega kwam opgewonden onze
docentenkamer binnenlopen. “Hebben jullie het al gehoord: Theo van Gogh is
vanmorgen vermoord door een maffe Marokkaan”, zei hij. Nadat we onze collega
het hemd van het lijf gevraagd hadden om te horen wat hij er nog meer van wist,
dat bleek niet veel te zijn, drong het nieuwsfeit pas goed tot ons door. Toen
volgden de reacties elkaar al snel op: “Ze moeten meer op wapenbezit
controleren.”, zei de een; “Ze moeten die mensen die zich hier niet kunnen
aanpassen terugsturen naar Afrika. Laten ze daar maar op kamelen schieten” Er
volgden nog meer van zulke uitspraken. Velen van ons hebben een maand geleden
op hun werk of in hun woonomgeving iets dergelijks meegemaakt. Ook kranten,
radio en TV werden tot vervelens toe gevuld met uitspraken over de moord.
Direct na mededeling van het gebeurde in Amsterdam zei een collega: `Dat wordt
weer een tijdje ´roepen´ in Nederland.´ Hij kreeg gelijk, de meningen,
gefundeerd of niet, over het gebeurde, de oorzaken ervan en de preventie in de
toekomst buitelden over elkaar heen. Na verloop van tijd schakelden velen over
naar een ander programma als de moord of de nasleep ervan weer eens op de TV aan
de orde werden gesteld.
In het evangelie van
vandaag treedt ook een roepende op. Je zou verwachten dat de man naar de mensen
in de steden zou gaan om daar het grootste publiek te trekken. Integendeel, hij
loopt in de woestijn rond, in wel heel aparte kledij. Daarmee wil hij zich
kennelijk presenteren als een opvolger van de profeet Elia die honderden jaren
voor hem er op dezelfde manier bijliep. Maar juist daar in de woestijn,
onherbergzaam, zonder water, zonder behoorlijk eten komen drommen mensen naar
hem toe. Niet de minsten zijn het die de vuur en bliksem prekende malloot daar
komen opzoeken. Schriftgeleerden en Sadduceën , de kenners van het juiste
geloof zijn onder hen. Het zijn dan ook moeilijke tijden voor de Joden: hun
land is door de Romeinen bezet, wordt door de goddelozen uit het westen
economisch uitgebuit en voor velen lijkt het einde der tijden in zicht. Die
sfeer van ondergang van de wereld heerste al een paar eeuwen in Israël. Ging
het slecht met volk en land dan kreeg de gedachte aan het einde der tijden weer
meer aanhangers. Zo ook nu. Johannes ziet het einde der tijden naderen. Het
begin van die tijd zou ingeluid worden door de komst van een bijzonder persoon,
de Mensenzoon genaamd. Deze zou scheve verhoudingen tussen mensen weer
rechtzetten en vrede stichten op aarde, zodat men klaar zou zijn voor de komst
van de Messias. Daarover spreekt Jesaja meermalen. In de eerste lezing hebt U
gehoord over de komst van de Mensenzoon en goede dingen die hij onder ons zal
teweegbrengen. Op de komst van die Mensenzoon dient men zich voor te bereiden
zegt de man in de kameelharen mantel. ‘Denk niet dat jullie er al zijn, kleine
addertjes’ zegt hij tegen de Schriftgeleerden en de overigen. Niet alleen mooi
praten, maar vooral mooi doen wordt van jullie verwacht! Vruchten van bekering
moeten jullie tonen. Om te laten zien dat het ernst is, doet Johannes iets
ongehoords: hij gaat de mensen die zich willen bekeren met water overgieten,
dopen dus. De Joden kenden alleen een waterbad voor heidenen, die als
bezegeling van hun overgang tot het Jodendom zich ritueel moesten baden. Joden
eisen dat nu nog. Belangrijk is dat het rituele bad uitdrukking is van het
geloof dat God zelf reinigt, dat de mens dit niet op eigen kracht kan. Johannes
laat zien dat de bekering die hij van de mensen verwacht en het doopsel dat hij
op eigen gezag toedient echt een begin van nieuw leven vormen.
Wanneer wij deze
woorden van het evangelie horen, kunnen we ze beschouwen als een verslag van
wat er een dikke 2000 jaar geleden in Israël gebeurde. Maar als gelovigen,
menen wij dat die woorden van Johannes ook voor ons bestemd zijn. Zouden wij
ons dan moeten bekeren?
Ik twijfel er niet
aan dat het de bedoeling is. Net als in een relatie met je levenspartner is het
ook in onze verhouding tot God van tijd tot tijd nodig om de kompassen te ijken
en weer dezelfde kant uit te laten wijzen. Jezelf af te vragen, zit ik nog wel
op het goede spoor, doe en laat ik nog wat van mij als gelovige verwacht mag
worden. Ben ik een van de schriftgeleerden die, zeker van zijn eigen gelijk, op
een afstand blijft kijken, overtuigd ervan altijd het juiste te doen of te
laten. Of ben ik, als Jezus en de overige mensen die zich laten dopen, steeds
bereid om met Gods hulp een nieuw begin te maken, me om te draaien en de juiste
weg weer te willen gaan. ‘Heer, wijs mij Uw paden en leid mij op de rechte weg’
bidden we in een psalm. Maar welke is dan die rechte weg, waarheen dient deze
te voeren?
In de bijbel worden
eindpunten van die wegen aangegeven doormiddel van visioenen van profeten.
Jesaja vertelt vandaag van een wereld, die de Mensenzoon zal vestigen. Dat zal
een wereld vol vrede en gerechtigheid zijn, een wereld waaruit de verdrukkers
verjaagd zijn, waarin de panter naast het bokje ligt en waarin een kind zijn
handje in een slangennest kan steken zonder gevaar te lopen.
Dat visioen
schildert een haast onbereikbaar ideaal. Maar dat is niet zo erg, want
visioenen die al te eenvoudig verwezenlijkt kunnen worden verliezen hun glans,
hun uitdagende kracht. Het visioen van vandaag is niet alleen voor politici en
machthebbers bestemd maar ook voor mensen zoals u en ik. Overal rond om ons
heen, in onze gezinnen, op ons werk, in onze clubs is er wel wat te doen om een
beter samenleven van mensen mogelijk te maken. Nodig daarvoor is dat wij ons
losmaken van ons autocentrisme, de drang in ons om onszelf als middelpunt van
de wereld te zien. Eerst als wij ervaren dat andere mensen ook kinderen van dezelfde
God zijn, dat ook zij een minstens zo grote plaats in de wereld verdienen als
wij zelf hebben, pas dan gaan wij anderen, of het nu radicale islamieten of
onze overburen zijn, als onze gelijken zien. Dan zeggen we niet meer:’Zij
moeten dit, ze moeten dat..’ maar weten we dat wij zelf als eersten met onze
bekering moeten beginnen.
Over enkele weken is
het Kerstmis. Feest van vrede en geborgenheid. Maar ook van overdreven
commercie en valse sentimentaliteit. Laten we deze weken niet alleen ons huis
opruimen, maar ook ons gedrag kritisch bekijken. Want als door de komst van het
Kerstkind God ons rakelings nabij heeft willen zijn, dienen wij ook ons leven
zo in te richten dat we hem kunnen toelaten als Immanuël, de God met ons.