2e Advent 2006

© Mariet Stikkers, Heerlen 2006



We hoorden in de eerste lezing de profeet Baruch spreken, zo’n zeshonderd jaar voor de geboorte van Christus. Hij getuigt in schitterende woorden en beelden van zijn geloof in Gods goedheid, bijna tegen de feiten van zijn tijd in. Want het grootste en rijkste deel van het volk Israël is gevangen genomen en weggevoerd naar het verre Babylonië. De mensen moeten daar zien te overleven op vreemde grond, tussen vreemde mensen met een andere taal en andere gewoontes, afgesneden van alles wat hun dierbaar was.

Daar kunnen we ons misschien wel iets bij voorstellen als we denken aan onze eigen vluchtelingen, ook hier in de parochie: mensen die bedreigd zijn en verdreven uit hun eigen land.

In Jerusalem, het thuisland,  is een kleine groep van vooral arme mensen achtergebleven. Met moeite hebben ze zich staande gehouden onder de bezetter. Zowel voor de gedeporteerden als voor de achterblijvers is het een zware, bijna uitzichtloze tijd! Maar juist op het hoogtepunt van al die ellende ziet de profeet Baruch de hoop dagen. In het stikkedonker gloort licht. Hij roept de bewoners van Jerusalem toe: Kijk maar goed, je zult je ogen niet geloven! God heeft het verdriet van zijn volk gezien en gehoord. Jullie broeders en zusters zullen terugkomen uit de ballingschap. Niet als slachtoffers, niet geslagen en ellendig, maar fier en rechtop, gedragen op een koningstroon. Kijk en zie, je zult je ogen niet geloven: God zélf grijpt in. Wég dus met die droefheid, die terneergeslagenheid. Geen rouwkleding meer, laat je maar bekleden met schoonheid, met Góds schoonheid, met de mantel van zíjn gerechtigheid, laat zijn Kroon je hoofd versieren. Bewoners van Jerusalem: jullie mogen weer glanzen en schitteren, net als de terugkomers. Jullie zullen weer één volk zijn. En kijk goed: God zelf trekt mee in de stoet. Hij is die vol liefde is, barmhartig en genadig, Hij verlicht jullie allen met de glans van zijn licht.

Lieve mensen denkt u niet dat ook heel veel vluchtelingen en ballingen in onze tijd ontzettend gelukkig zouden zijn met zo’n boodschap? Terug naar eigen grond, herenigd met familie en vrienden, zonder angst voor vervolging en dood. Zouden ook wij niet gelukkig zijn als we zo’n boodschap konden geven? Maar zolang dat niet kan zal de grond híer veilig moeten zijn! Ook hier is God immers nabij, barmhartig en genadig?  Kunnen we die hoop levend houden met elkaar? Kan het evangelie ons daarbij helpen?

 

Van Baruch maken we nu een grote stap in de tijd naar het jaar 30 na Chr. Die prachtige gebeurtenis van 600 jaar geleden wordt nu vertroebeld door de Romeinse bezetter. Wéér ellende en onderdrukking, weer angst, maar ook weer hoop. Zal er een Redder voor Israël komen? Net als toen? En dan klinkt weer de stem van een profeet, nu de stem van Johannes de Doper. Hij gelooft in die Redder voor Israël: beste mensen, maak de weg voor hem klaar! Bekeer je toch, keer om, haal de bulten en bobbels weg uit je leven. Maak de weg recht voor de Redder, Hij verlangt naar jullie zoals jullie naar Hem, zet je hart open, maak recht wat krom is, toon je goede wil. Dan kan Hij komen!

Ja, het evangelie kan ons helpen: we kunnen meewerken met Gods genade, met zijn liefde. We kunnen ons omkeren, omkeren naar elke naaste, dus ook naar elke vreemdeling. We kunnen Gods liefde alle kans geven, de Redder kán komen!

 

Dit weekend  is de dag van de Mensenrechten. We gedenken dat in 1948, na twee verschrikkelijke wereldoorlogen, de universele verklaring van de Rechten van de Mens werd opgesteld. De volkeren van de wereld waren het over één ding eens: nooit meer zoiets verschrikkelijks, nooit meer zoveel wreedheid en onrecht. Nee, we willen een betere wereld waar het recht van elke mens wordt gerespecteerd. Elk jaar wordt dit feit herdacht. Er zijn stille tochten en bijeenkomsten met kaarsen en fakkels (ook hier in Heerlen) om ervan te getuigen dat we nog geloven in het recht voor elke mens, ondanks dat de feiten dit vaak tegenspreken. Want nog steeds zijn er oorlogen, nog steeds wordt aan miljoenen kinderen onderwijs en zorg onthouden, nog steeds worden vrouwen onderdrukt, nog steeds worden mensen op de vlucht gejaagd, nog steeds is er gebrek aan brood, kortom: nog steeds staan wij mensen elkaar naar het leven. De dag van de Mensenrechten is misschien wel zoiets als de stem van een profeet die ons oproept om heilloze wegen te verlaten en ons om te keren naar onze eigenlijke bestemming: kind van God zijn. Want dat zíjn we toch! We verlangen in ons diepste wezen toch naar het Goede, naar de Waarheid, naar Recht en Liefde op kleine en grote schaal? De dag van de Mensenrechten kan het besef in ons weer eens wakker maken dat we werkelijk in staat zijn om een betere wereld te realiseren, al lijkt vaak het tegendeel; kan het besef in ons wakker maken dat de weg van God en de weg van ons mensen in elkaar grijpen en dat het Goede mogelijk is. In het verre verleden getuigden Baruch en Johannes de Doper hiervan. Misschien zijn wij zélf nu geroepen om te getuigen, niet alleen door woorden, maar door in ons doen en laten te getuigen van de hoop die diep in ons leeft. Dat vraagt misschien in deze Adventstijd om extra bezinning over waar het werkelijk om gaat in ons leven, het vraagt om extra stilte, het vraagt om ons niet te laten meeslepen door drukte, door koopwoede,  door snelle afleiding. Dat vraagt dat we onder ogen zien waar we fout zitten, maar ook wat er allemaal goed is. Het vraagt om een scherp oog voor onrecht in ons en om ons heen en om de wil daar iets tegen te dóen: eerlijk te zijn, op te komen voor hen die door onrecht worden belaagd. Kleine stappen zijn al heel groot, want wie kan zeggen gerechtigheid te doen? Dat kunnen we niet, we zijn te klein, te bang, te egocentrisch. Maar God geeft ons zíjn mantel van gerechtigheid, zó dierbaar zijn wij Hem! Wij hoeven die maar om te slaan, we hoeven maar te ontvangen en ons eraan toe te vertrouwen. Dat we in deze viering en in de komende Adventsweken daartoe de kracht mogen vinden.