Ik geloof

© Nan Paffen, Heerlen 2006



Ik geloof in God de almachtige vader,…, ik geloof in Jezus Christus, Gods zoon en onze Heer, …, die gestorven is onder Pontius Pilatus, die opgestaan is uit de doden en opgenomen is in heerlijkheid.

Dit is de tekst van de geloofsbelijdenis, waarmee in de kerken steeds de woorddienst afgesloten wordt. Het wordt vaak wel ‘afgeraffeld’, gedachteloos meegebeden waardoor ik meestal niet echt besef wat ik zeg te geloven.

De toespraak van Petrus tot de inwoners van Jeruzalem is een grote geloofsbelijdenis. Een vurig pleidooi voor de verheffing van Jezus, die zo vernederend aan het kruis werd genageld.

Petrus is nog steeds vol van wat hem en zijn vrienden overkomen is, dat hij niet kan ophouden het naar buiten te brengen. Ik stel me voor dat Petrus indruk gemaakt heeft op zijn toehoorders, juist omdat hij zo vurig vertelde vanuit zijn eigen ervaring.

En ik?

 

Ik heb geprobeerd onze geloofsbelijdenis nog eens heel bewust te lezen, te bidden. En dan vind ik het heel moeilijk om in die oude woorden het vuur van het begin te horen en te voelen.

Wat is dan geloof?

Voor Petrus was dat wat hij uitsprak waar, het was een weten dat Jezus volgens Gods vastgestelde plan is uitgeleverd en aan het kruis geslagen. Maar God heeft hem doen opstaan.

Voor mij is dat veel moeilijker. Ik voel die zekerheid van Petrus niet. Voor mij is geloof doorspekt met twijfel, maar vooral ook met hoop. Twijfel omdat je om je heen zoveel onrecht ziet en zoveel mensen die zich weinig lijken aan te trekken van God en zijn gebod; en hoop omdat ik tegelijkertijd zoveel mensen zie die wegen zoeken om God zichtbaar te maken in hun leven en werken, die hun vertrouwen in God en Jezus vertalen in daden van goedheid om zich heen, die hoop doen groeien tegen wanhoop en uitzichtloosheid heen.

 

Zo stel ik me voor, dat het ook de beide Maria’s overkwam, die bij het lege graf kwamen. Bang en blij tegelijk ervaren ze iets van die God die over de dood heen, leven doet. Na hun ontmoeting met Jezus gaan ze naar zijn leerlingen om te getuigen van wat zij gezien en ervaren hadden. Ook vol vuur, vol vertrouwen en hoop, omdat Jezus die dood was, nu weer leeft, kunnen ze getuigen.

 

Ik stel me voor dat ik nu, anno 2006 als Petrus zou moeten vertellen wat ik geloof. Dat vind ik niet gemakkelijk. En ik zoek dan naar woorden van anderen, die hun getuigenis op papier gezet hebben. En er zijn wel in alle tijden mensen geweest die dat gedaan hebben. Zo is ook het credo ontstaan, dat jarenlang in de kerken gebeden of gezongen werd. Zo zijn er vele geloofsbelijdenisteksten geschreven door Zuid-Amerikaanse of Afrikaanse theologen, die vanuit hun eigen situatie van uitbuiting, armoede of oorlog hun hoop en geloof beleden in een God van opstanding.

Zo heeft ook Jef Diederen het credo ingezongen op een cd, waar we straks naar zullen luisteren. Het zijn de klassieke woorden, die hij gebruikt, maar met een mij zeer aansprekend refrein: maar door ’t geloof blijft er steeds hoop, want de liefde van God is ons dagelijks brood. Dat raakt voor mij de kern van het paasgeloof: de hoop, omdat Gods liefde ‘wonderen doet’. Gods liefde als inspiratiebron (om vonkjes van die liefde uit te stralen in de wereld om ons heen), en als bron van troost en houvast (om die weg te zoeken door die muur en het kruis heen, om vol te houden als het leven zwaar wordt); Gods liefde ook die ons overkomt als wij onze ogen en oren openen en leren zien met ons hart.

 

Die liefde met een hoofdletter, dat is voor mij God. Die liefde, daar wil ik in geloven, met vallen en opstaan. Die liefde daarvan wil ik proberen te getuigen, vaak stamelend, maar soms (net als Petrus) vol overtuiging. Dan kan ik uit volle borst zingen en beamen, zoals we dat de afgelopen nacht elk uur gedaan hebben:

Licht dat terugkomt, hoop die niet sterven wil, vrede die bij ons blijft.

Dat geloof ik van ganser harte. Amen.