Erfenis van Pasen

© Geert Bles, Heerlen 2003



Onlangs las ik een stukje dat me boeide. Het ging zo: “Toen mijn oma gestorven was en ik kort daarna op bezoek ging bij mijn zus, viel mij ineens op hoezeer zij op mijn oma was gaan lijken. Mijn zus had een veel intiemere band gehad met haar dan ik. Ze liep net als oma, een beetje moeizaam en tastend, ze praatte net als oma, ze gebruikte dezelfde woorden met dezelfde intonatie. Het was net of de geest van onze gestorven oma voor een deel in mijn zus was gevaren. Het was net of eigenschappen door de dood van de vorige bezitster waren losgeraakt en meer beschikbaar waren gekomen voor haar. Ik heb sterk de indruk dat mensen niet alleen maar geld en goed erven van een geliefde overledene, maar ook brokjes geest, gevoel en karakter. Dat ze na de dood van een geliefde meer op die  persoon lijken dan ervoor. Dat wat je beminde in de ander, komt vanzelf naar je toe, zodra het is vrijgekomen door de dood.”

 

Dit stukje spreekt me aan, omdat het me helpt om het thema van vandaag helder te krijgen: oma is niet meer lijfelijk aanwezig,  maar toch leeft zij. Zo geloven wij dat de  echte liefde van Christus, de grootste erflater die er ooit geweest is,  niet stuk kan en doorgaat in mensen. Lijdensweek en pasen zijn voorbij. Wij hebben ons intensief bezig gehouden met wat er met Jezus van Nazareth gebeurd is: kruis en opstanding, dood en opnieuw leven. Wat ons te doen staat in de tijd na Hem is: Hem levend houden, zijn wat Hij geweest is, voort doen wat Hij gedaan heeft.

 

Het leven van die levende Jezus moet zich vermenigvuldigen in ons; onze gemeenschap moet nu zíjn levenswerk van liefde en inzet voor kleine mensen overnemen en voortzetten, tegen de stroom in des­noods; en als dit tegenstand oproept en ons lijden bezor­gt - zoals dat bij Hem gebeurde - het zij zo. Het is de prijs die we betalen voor de keuze om – zoals Hij deed - kleine mensen centraal te stellen.   

 

Opstanding is een dóórlopend proces, door ons dag-en-dagelijks leven heen, van telkens weer kiezen voor het leven, van telkens weer opstaan ten leven. Het is slecht om de opstanding te verschuiven naar de grens van dit aardse leven, om alleen maar te denken over verrijzenis straks na onze dood. Opstanding moet nú al gebeuren, overal waar we dodelijke situaties tegenkomen in welke vorm dan ook.  Hier en nu moeten we opstanding prediken, zelf opstaan, in opstand komen als het moet, nieuw leven brengen of nieuw leven kiezen.

 

Vandaag in de lezing wordt ons gevraagd te geloven, dat zo'n leven als dat van Hem onverwoestbaar is en over de dood heen blijft bestaan; te geloven dat iemand, die geleefd heeft als Hij, die kleine mensen die in deze wereld niet meetellen, centraal stelde, dat zo iemand niet dood kan, blijft leven. We zijn geneigd om ons vast te klampen aan zijn lijf, alsof dat de enige tastbare realiteit is van Hem. Hij is niet meer lijfelijk aanwezig, dat is waar, maar toch leeft Hij. Want er is méér in Hem, dat toch heel tastbaar is voor wie wil zien: namelijk de kracht van zijn liefde, van zijn keuze voor kleine mensen, van zijn geest.

 

Die geestkracht is het die Lucas voor ogen stond, toen hij het verhaal schreef over die begintijd zonder Hem: de eerste chris­tenen zijn mensen die Hem levend houden, door te leven met dezelfde liefde en in­zet voor elkaar als Hij.

 

Zo'n eenheid onder mensen is, alleen maar mogelijk als wij - zoals Tomas - in onze geloofsbeleving niet gaan zweven. Als wij in onze geloofsbeleving bij de aardse werkelijkheid blijven, bij het lijden van die kleine mensen, en ons daardoor laten raken. Zo'n eenheid en gemeenschappelijkheid onder mensen zijn alleen maar mogelijk, als wij - zoals Tomas - de vinger op de littekens houden van hen, die vandaag in onze wereld lijden, als wij de verrezen Heer niet losmaken van de werkelijkheid van de lijdende mensen vandaag. Want als die vermoorde lieve mens weer leeft, dan moet Hij weer leven daar waar mensen sterven aan onrecht, pijn, een­zaam­heid, in de schaduw van de dood.

 

Geloven in de verrezen Heer, zoals Tomas deed, betekent daarom: zowel  geloven dat de weg, die Jezus gegaan is, van daad­werkelijke liefde tot het uiterste, een zinvolle weg is, alsook bereid zijn zelf die weg te gaan. Geloven in de verrezen Heer, zoals Tomas deed, betekent geloven, dat de zaak waaraan Hij ges­torven is, waaraan velen na Hem gestorven zijn - namelijk: kleine mensen belangrijk maken - dat die zaak móet doorgaan en ook doorgáát al is Hij dood.

 

Tomas kon het nauwelijks geloven; hij moest het voelen. Is het werkelijk diezelfde man, die dááraan gestorven is, die nu leeft? Jezus leeft! Overal waar die geestkracht aanwezig is in mensen, is Hij even werkelijk aanwezig als toen Hij lijfelijk op deze aarde rondliep. Waar het nu op aankomt, anno 2003, is: of wij geraakt en bezield worden door diezelfde geestkracht van Jezus, niet als een vaag en verheven gevoel, maar als een werkelijke bereidheid om in zijn voetspoor te gaan. Waar dat gebeurt onder ons vandaag, daar is Hij in ons midden, ook al zien we Hem niet lijfelijk.