Het grootste gebod… is liefde

© Nan Paffen, Heerlen 2008



Juul is een jongen van 11 jaar. In zijn familie noemen ze hem ‘de vredestichter’. Hij kan flink ruziemaken; maar meteen daarna gaat hij het altijd weer goed maken, ongeacht of die ruzie nu zijn schuld was of die van een ander. Soms lachen ze hem daarom uit, maar hij kan niet anders…Toen hij klein was, leerde zijn oma hem altijd om nooit met ruzie uit elkaar te gaan, want haar man was overleden kort nadat zij net een flinke woordenwisseling hadden gehad.

Maike, een vrouw van rond de 40, heeft een half jaar gewoond en gewerkt in Zuid-Afrika. Terug in Nederland zet ze zich met al haar krachten in voor integratie van vluchtelingen in onze samenleving. Soms wordt het haar teveel, soms voelt ze het onbegrip om haar heen, maar zij gaar door, ze kan niet anders….Zij heeft ervaren wat gastvrijheid en goede opvang betekenen als je je vreemd en verlaten voelt in een ander land.

Jezus, een man van rond de 30, levend 2000 jaar geleden in Palestina, trok zich het lot aan van mensen die in de knel zaten, van mensen die ziek waren, van mensen die door anderen uitgestoten werden omdat ze tollenaar waren of prostitué… Het werd hem vaak niet in dank afgenomen; veel goed gesettelde mensen en veel goed-gelovende wetgeleerden en priesters keurden deze omgang ronduit af, sterker nog ze ervaarden deze als een bedreiging voor hun eigen opvattingen en ideeën. Ze waren daarom ook steeds uit op discussies of vragen om Hem in de val te lokken.Vorige week probeerden ze hem te pakken met de vraag ‘mag je aan de keizer belasting betalen’. Vandaag gaat het om de vraag naar het grootste gebod.

Maar Jezus kon niet anders: zijn God, die Hij Zijn Vader kon noemen, was een God van Liefde, een God van mededogen met alle mensen, maar vooral toch met mensen die kwetsbaar zijn, die niet meetellen, die geen recht gedaan worden. En die God zit in zijn genen; uit die Liefde leefde Hij en daardoor wordt heel zijn handelen bepaald. Voor Hem vallen God en mensen in die liefde samen. Hij kan niet van God houden, zonder van mensen te houden en omgekeerd zag hij in zijn liefde voor mensen de liefde voor God.

En het zit niet alleen in zijn genen, het zit ook in de Joodse traditie, het klinkt door in de verhalen van het Oude Verbond, waarmee Jezus opgegroeid was en die wij ook nu nog kennen vanuit het Oude Testament. Verhalen over God, die de Joden uit de slavernij van Egypte bevrijdt, over profeten die namens God koningen aanklagen als zij hun volk uitbuiten of onrechtvaardig behandelen.

Zo’n verhaal horen we vandaag ook in de eerste lezing.

‘Zo spreekt de Heer’. En de Heer, dat is God, die omziet naar mensen, die hun klagen hoort,

die mensen beschermen wil die in die tijd kwetsbaar waren en geen rechten hadden: een vreemdeling, weduwen en wezen; het gaat om rechtvaardige omgang met elkaar.

Je zou het de basis van een sociale wetgeving kunnen noemen. Het past zonder al te veel moeite in onze tijd. Alleen hebben we nu andere kwetsbare groepen:

In onze tijd zouden we kunnen noemen bijv. de daklozen, de vluchtelingen, gehandicapten of mensen in de bijstand.

En het mooie van de lezing vind ik de reden waarom wij ons zo moeten gedragen. Het is God zelf die de kant van de zwakken kiest, het is God die opkomt voor al wie kwetsbaar is of rechteloos. Deze groep zal Hij beschermen, koste wat kost. God trekt partij voor de zwaksten. En daarmee is de cirkel weer rond: bemin God en houdt van je naaste als van jezelf.

Of wij als gelovig mens goed geleefd hebben, wordt denk ik niet zozeer afgemeten aan de mate waarop wij elke zondag wel of niet in de kerk zaten, maar naar de mate waarin wij onze medemensen bejegend hebben. Wat ge aan de minste der mijne gedaan hebt, hebt ge voor mij gedaan, horen we Jezus eerder zeggen. En daarmee is geloven een ‘Werk-woord’ met een hoofdletter. Aan die liefde mogen we ons leven lang werken, maar daarvan mogen we ook ons leven lang genieten.

 

(voor de kinderen is er morgen daarover nog een klein verhaal, dat ik u vanavond ook niet wil onthouden)

 

Lieve kinderen,

Ik wil vandaag ook nog een kort verhaaltje voor jullie vertellen. Jezus zegt vandaag: het belangrijkste wat mensen moeten doen is lief-zijn, goed-zijn: voor God, voor anderen en voor jezelf. Als je van God houdt, dan kun je dat laten zien door goed te zijn voor mensen om je heen. En daarover gaat een leuk verhaaltje.

 

Heb je wel eens een engel gezien? Ik wel, gisteren nog, bij de bakker. Hij kocht een half bruinbrood en betaalde het. Daarna wenste hij de bakker goedemorgen, ging naar buiten en fietste de straat uit. Dag engel. Hij had geen vleugels op zijn rug en geen wit gewaad aan en ook niet zo’n gouden kringetje op zijn hoofd. Toch was het een engel, al leek hij heel veel op meneer Janssen. Sterker nog, die engel was meneer Janssen. Dat halfje bruin was namelijk voor zijn buurman, die had de griep. Soms worden mensen even gebruikt als engel. Wie weet, misschien zie je vandaag nog een engel. Let maar op, ze staan vaak bij moeilijke afstapjes, tussen ruziënde mensen of bij vluchtelingencentra. Ben jij wel eens een engel geweest?

(verhaal van Berrie de Boer in “Een jaar de tijd”, deel 2, blz. 207)

Amen.