ROEPING WAAR MAKEN !

© Wil Harms, Heerlen 2001



Er was eens een kleine, onmogelijke man. Hij was tollenaar, een beroep dat weinig respectvol was. Kortom men liep met een grote boog om hem heen. Je kon maar beter niet met hem te maken hebben. Zacheus was zijn naam. Hij had gehoord dat Jezus bij hem in de buurt zou komen. Iedereen sprak erover, hoe goed Jezus was voor iedereen, Hij genas zieken en wat Zacheus het meeste aansprak: Hij zou oog hebben voor de uitgestotenen, de niet-getelden. Die man wilde hij wel eens zien. Hij rende hard in de richting vanwaar Jezus moest komen en klom in een boom, deels om zelf niet gezien te worden en aan de andere kant om Jezus goed te kunnen zien.

Is het niet van alle tijden dat er mensen zijn die wel weg zouden willen kruipen, niet gezien willen worden, maar er toch naar hunkeren om erbij te mogen horen. De zieken, de invaliden, de armen, de niet productieven. Wat gelukkig wanneer ze te horen krijgen: kom er maar bij, je hoort er ook bij en dat  overkwam nu die kleine Zacheus in die boom. Jezus kijkt juist op de plek omhoog ziet hem. Hoe belangrijk is dat gezien worden, maar nog belangrijker is de consequentie daarvan, het beantwoorden van dat gezien worden. Dat gebeurt hier: Jezus vraagt om door Zacheus ontvangen te worden. Zacheus gaat hierop in en samen gaan ze zijn huis binnen en …. Daar binnen gebeurt het. De ruimte wordt a.h.w. door Jezus, de gast gezegend. Met aandacht luistert Zacheus naar de woorden die Jezus spreekt, er vindt een ommekeer van woorden plaats, woorden worden waarden, er is een feest van samen zijn, het wordt een samen-vieren. Het samen eten wordt een breken en delen van het brood en de wijn die op tafel staan. Het huis van Zacheus wordt a.h.w. een kerkje. Hij kijkt nu heel anders tegen zijn medemensen aan. Eerst was het in zijn functie: nemen, en dan liefst nog meer dan  wat hij uit hoofde van zij beroep moest innen, nu werd het een delen van datgene wat hem niet toekwam. Dit is wat Zacheus, deze tollenaar geleerd had. Hij had zijn zending begrepen: Heer, sprak hij, bij deze schenk ik de helft van mijn bezit aan de armen, en als ik iemand iets afgeperst heb, geef ik het hem vier-dubbel terug.

Ik dacht aan nog een andere tollenaar waar Lucas over vertelde: een zekere Levi. Ook bij hem kwam Jezus op bezoek en vierde met hem maaltijd. Levi kreeg echter een andere zending, hij werd een van de apostelen en evangelist nl Matheus, hij kreeg de opdracht op pad te gaan en de blijde boodschap het evangelie te verkondigen.

Hoe treffend dat juist deze twee mannen met een voor mensenogen zo’n verachtelijk beroep tot inkeer, tot bekering komen en dan een zo grote taak in hun leven te vervullen krijgen. De een als verkondiger, de ander als beheerder en uitdeler van gaven aan diegenen die hulp nodig hebben..

Zo kunnen we de huisjes van Zacheus en Levi zien als kleine kerkjes waar mensen samenkomen om te horen het woord van de Heer, om Zijn aanwezigheid te vieren en te breken en te delen, om zodoende allemaal verkondigers, dragers en uitdelers te zijn van de gaven die we ontvangen hebben.

We zien hiervan voorbeelden in onze eigen kerk! Allen die een gewijde functie hebben, de vele vrijwilligers, die op velerlei wijze bezig zijn: de mannen en vrouwen die helpen bij de liturgie, die zieken en eenzamen bezoeken, de stervenden bijstaan, en alle niet genoemden die een taak hebben in gezin en maatschappij.

Jezus spreekt tot hen dezelfde woorden die we Hem tot Zacheus hoorden zeggen: Vandaag is dit huis heil ten deel gevallen, want ook deze mens is een zoon van Abraham. De mensenzoon is immers gekomen om te zoeken en te redden wat verloren was.

Laten wij ook, juist nu in deze moeilijke tijd blijven vertrouwen en hopen op heelheid en vrede en die woorden van Jezus ter harte nemen, niet te oordelen over anderen naar uiterlijk of anderszins, maar gedachtig zijn dat we allen hebben een God en Vader, hoe we Hem ook noemen, en zo de bede van het Onze Vader tot de onze maken: Dat zijn rijk mag komen een rijk van vergeving en heelheid voor ieder.