Voorboden van een Nieuwe Wereld

© Geert Bles, Heerlen 2003



Met de apocalyptische taal over het nabije einde van de wereld hebben wij het  maar moeilijk. Zeker wanneer wij tegen mensen aanlopen, die deze teksten letterlijk nemen en er nauwkeurige voorspellingen in zien van wat zich in onze dagen voordoet en het einde van de wereld zien naderen. Die profeten van doem hebben nog nooit gelijk gekregen, de wereld draait nog steeds door. Maar toch kan niemand ontkennen dat er ook vandaag-de-dag angstaanjagende dingen gebeuren.

 

Daar gaan de lezingen over. 'Er zal een tijd van nood zijn, zoals er eerder nog geen is voor­gekomen', zegt de eerste lezing. 'In die dagen van de verschrik­king zal de zon ver­duisterd wor­den, de maan haar licht niet meer laten schij­nen, zullen de sterren van de hemel vallen, en de hemelse machten wankelen', zegt het evangelie.

 

Er gaat geen dag voorbij of wij krijgen beelden te zien van zulke gebeurtenissen in de grote wereld, die doen denken aan deze woor­den. We worden geconfronteerd met natuurram­pen en met leed, veroor­zaakt door natuurgeweld; met  roekeloos onverantwoord omgaan met het milieu; met oor­logen, met talloze mensen op de vlucht; met onnoemlijk leed door mensen elkaar aangedaan. Terroristische aanslagen, de uitzichtloze strijd tussen Israëli en Palestijnen; het drama in Irak en Afghanistan; het economisch egoïsme van de rijke noordelijke landen en de toenemende onverdraagzaamheid tussen mensen, ook dichtbij huis.

 

Velen voelen zich bang en onzeker bij alles wat ze horen en zien of zelf aan de lijve meemaken. Omdat al die vormen van leed zo hard op ons afkomen, ook vandaag, blijven we worstelen met die aloude vraag: Hoe verder? Hoe lang nog? Is het einde van de wereld niet een keer in zicht? Is Gods geduld niet een keer op?

Altijd zijn er onheilsprofeten geweest die zeiden: Het loopt fout; het loopt af; het kan niet langer zo; God zal ingrij­pen; de wereld vergaat. Zij zijn de woorden 'het einde der tijden' letter­lijk gaan nemen en zelfs dateren. Dat is vaak gebeurd in de loop der geschiedenis. Maar is zo'n afwach­tende pas­sieve houding, wachten tot het zal gebeuren – bijna met de stopwatch in de hand -  wel bij­bels? Is zo'n passief afwach­ten niet een totaal mis­verstaan van Gods boodschap?

 

Want wat is de boodschap, die vandaag in het evangelie doorklinkt? Al het lijden en verschrikkingen op de treurbuis  - ik kan ze elke dag moeiteloos aanvullen met nieuwe -  al die verschrikkin­gen zijn de ach­tergrond, waar­tegen Jezus' woorden begrepen kunnen worden. Meer dan eens zegt Hij:

- Laat u niet op een dwaalspoor brengen door on­heilsprofeten, die zeggen: de wereld vergaat.

- Wees niet verontrust, wanneer je hoort van oorlogen en onlusten; het einde volgt niet terstond.

- Wees niet bang; vervolging en uitlevering horen erbij en vinden plaats omwille van mijn Naam.

 

Het gaat Jezus namelijk om iets anders. De wereld zal ver­gaan, ja dat zegt Hij, maar wat bedoelt Hij daarmee?  Hij bedoelt daarmee, dat de wereld van de kwade machten weg moet, plaats moet maken voor een nieuwe wereld, voor het koninkrijk van God. Het vergaan van de wereld moet niet verstaan worden als het in elkaar storten van de fysieke wereld, waarin wij leven, maar als het einde van die wereld waarin kwaad, onrecht, lijden en dood het laatste woord hebben.

 

Mensen kennen in zichzelf een onuitroeibaar verlan­gen naar een wereld van rechtvaardigheid, menselijkheid, liefde, en geluk, naar het koninkrijk van God. Tegelijk weten ze ook, dat ze die droom niet helemaal kunnen realiseren. Zo vaak glipt het hun door de vingers en is de verleiding groot om dan maar hulpeloos te blijven zitten bij de brokstukken, te blij­ven steken in doem­denken.

 

Maar dan komt Jezus met zijn boodschap van hoop, die mij helpt om het visioen van een nieuwe wereld open en voor mogelijk te houden. Want overal, waar mensen zich verzet­ten tegen het kwaad dat om hen heen is, tegen het onrecht dat mensen elkaar aan­doen, daar bren­gen zij de wereld van het kwaad een deuk toe. En overal, waar - zelfs temidden van verschrik­kelijk lijden - mensen zich inzetten voor hen die lijden, en voor de verwezen­lij­king van een wereld van geluk en liefde voor iedereen, daar krijgt die nieuwe wereld van het goede een oppepper. Ja, in dat verzet tegen en in die inzet voor zie ik de voorbode van het koninkrijk Gods. Hoe moet ik anders het beeld van de vijgenboom verstaan in het evangelie van vandaag? 'Als zijn twijgen zacht worden en zijn bladeren zich ontvouwen, dan weten jullie dat de zomer nabij is'.

 

Maar aan het verzet tegen onrecht, en aan die daad­werkelijke inzet voor een andere wereld hangt een prijskaartje. Zo’n verzet en zo’n inzet zijn riskant: de macht van het kwaad slaat terug en brengt lijden en dood teweeg. Maar het is en blijft de kracht van de gelovende mens, dat h/zij dit lijden een plek weet te geven, op de koop toe neemt en - bij alles wat hem aangedaan wordt - lichtjes in zijn ogen houdt. Het is de  kracht van de gelovende mens dat hij het visioen hoe die nieuwe wereld eruit kan zien levend houdt, en er al gestalte aan geeft in zijn/haar  manier van omgaan met mensen en dingen.

 

Dat is het wat Jezus ons vandaag wil meegeven. Als Hij in het evangelie het heeft over de verschrikkingen van de eindtijd, dan gaat het Hem niet om ons te bang te maken en te ontmoedigen. Het evangelie is immers een blijde boodschap. Het gaat Hem erom, dat wij oog krijgen en houden voor de realiteit van het lij­den, zodat we er tegen opgewassen zijn en de hoop niet laten varen, als het ons overkomt. Het gaat Hem erom, dat wij onderdrukking en lijden zien als het gevolg van het terugslaan van de mach­ten van het kwaad. Het gaat Hem erom, dat wij voor ogen houden dat de inzet voor het koninkrijk Gods nu eenmaal tegenkrachten van het kwaad oproept. Wij moeten er ons constant van bewust blij­ven dat het zó werkt. Dit was ook de ervaring van Jezus van Nazaret zelf, die wist dat aan Pasen lijden en dood vooraf zouden gaan.

 

De wereld van het kwaad zal uitein­delijk het onderspit delven. Het is de kracht van de gelovende mens, dat hij lijden/dood nooit als eindstation aan­vaardt, maar altijd verder ziet, er­boven uitstijgt.