Geert
– 14/15 nov., 33e zondag jaar B
Barensweeën
Mijn
God,wat moet ik met dit evangelie vandaag?! De
evangelist Marcus begint zijn evangelie in het eerste hoofdstuk, de eerste
regel, met deze woorden, ik citeer: “Begin van de blíjde
boodschap van Jezus Christus, de zoon van God”. Maar nu lees ik in hoofdstuk
13: “In die dagen na de verschrikking zal de zon verduisterd worden, zal de
maan haar licht niet meer laten schijnen, zullen de sterren van de hemel vallen
en de hemelse machten wankelen.” Wat moet ik hiermee?!
Waar is het blijde van de boodschap!? Als ik dit zo
hoor, ben ik eerder gedeprimeerd dan opgewekt en blij. Ben ik daarvoor vandaag naar
de kerk gekomen?
Datzelfde
vroegen we ons af, toen we in een groepje bij elkaar kwamen om de liturgie van
vandaag voor te bereiden. We hadden wel door dat het hier ging om béélden van onheil en we zochten
naar actuele voorbeelden. De economische crisis in onze wereld die veel mensen
treft werd als eerste genoemd, en de aantasting van het milieu, de opwarming
van de aarde, de armoede in de wereld, de oorlogen, de verhouding tussen volken
en culturen, en de toenemende onverdraagzaamheid en verharding in onze
samenleving.
We
kwamen ook te spreken over de kerk. Ook daar klonk somberheid door. Het is niet
meer zoals vroeger: Heeft de kerk nog wel iets van een blijde boodschap, zo
vroegen wij ons af, een boodschap die aanspreekt en in beweging brengt?
En
tenslotte werden voorbeelden genoemd van persoonlijke
ervaringen van mensen, die hen diep treffen en hun de wanhoop nabij brengen. Niet
zolang geleden ontmoette ik betrekkelijk jonge ouders. Zij hadden één kind, met
moeite gekregen, hun trots, hun toekomst, hun liefste. Ik kwam met hen in
aanraking, toen zij de zoveelste uitslag kregen van het ziekenhuis: Hun kind
had een fatale tumor en was niet meer te redden. Hun wereld stortte in; alle hoop
de grond ingeslagen.
Dit
zijn allemaal beelden, die in de voorbereidingsgroep genoemd werden, van ‘een
wereld die instort’: in de maatschappij, in de kerk, in de levens van concrete
mensen, heel actueel, we kunnen ons daar best iets bij voorstellen, het is
realiteit.
Maar
de vraag in het evangelie is: Hoe gaan we daarmee om?
Er
zijn mensen die zich laten aanpraten dat in 2012, op 21 december, de wereld
vergaat (u hebt vast wel gehoord van de film 2012). Mensen, ook
Het gaat Jezus om iets anders. Het kwaad, het onrecht en
het lijden als gevolg daarvan, moet de wereld uit, moet plaats maken voor een
nieuwe wereld. En daar hebben wij mensen aan mee te werken; daar hebben wij
talenten voor gekregen. Wij kennen in onszelf een onuitroeibaar verlangen naar
een wereld van rechtvaardigheid, menselijkheid, liefde, en geluk, naar het
koninkrijk van God. Tegelijkertijd weten we ook, dat we die droom niet helemaal
kunnen realiseren. Zo vaak glipt het ons door de vingers en is de verleiding
groot om dan maar hulpeloos te blijven zitten bij de brokstukken, te blijven
steken in het lijden, in de nood, in het doemdenken. Maar dáár
is dan de boodschap van Jezus, die ons helpt om het visioen van een nieuwe
wereld open en voor mogelijk te houden. Want overal, waar mensen zich verzetten
tegen het kwaad dat om ons heen is, en werken aan de verwezenlijking van dat
visioen, een wereld van geluk en liefde voor iedereen, daar brengen zij de
wereld van het kwaad een deuk toe. Overal, waar - zelfs temidden
van verschrikkelijk lijden - mensen zich verzetten tegen het onrecht, dat mensen
elkaar aandoen, en zich inzetten voor hun medemensen, die lijden, zit de nieuwe
wereld eraan te komen. Dáár is de voorbode van een
nieuwe wereld. Hoe moeten wij anders het beeld van de vijgenboom verstaan, dat
Jezus ons vandaag voorhoudt? 'Als zijn twijgen zacht worden en zijn bladeren
zich ontvouwen, dan weten jullie dat de zomer eraan zit te komen'.
.
Het kan nog zo donker lijken,
er is hoop. De wereld van het kwaad zal uiteindelijk het onderspit
delven. Het is de kracht van de gelovende mens, dat hij lijden/dood nooit
als eindstation aanvaardt, maar altijd verder ziet, erboven uitstijgt. In onze voorbereidingsgroep
voor de liturgie van vandaag werden voorbeelden genoemd van hoop, van leven, van
toekomst. Men wees op de groeiende zorg voor het
behoud van onze aarde, om
maatregelen die genomen worden. Men wees op de deelname van veel enthousiaste vrijwilligers en vooral van jongeren in onze
kerk, op tekenen van vitaliteit in onze gemeenschap, op het blijde gevoel dat de kerk hier levend is en van óns is, op het feit dat groepen in onze gemeenschap zich serieus
buigen over de boodschap van Jezus en zich afvragen wat deze inhoudt
voor ons vandaag in onze wereld.
En men wees op mensen, die door zwaar leed getroffen zijn, …. en
toch weer overeind komen… hoop krijgen.
Waar
mensen elkaar die hoop kunnen geven, dat zal zelfs Gód
verbazen, lees ik bij de Franse schrijver Charles Péguy.
Ik lees een klein stukje uit zijn ‘het kleine meisje hoop’:
“Het geloof waar ik het meest van hou, zegt God, is de hoop.
-
Geloof, dat verwondert mij niet: Ik ben overal zó zichtbaar en zó luisterrijk
aanwezig in de schepping, dat geloven, zegt God, in mijn ogen geen wonder is.
-
Ook liefde verwondert me niet, zegt God: Er is onder de mensen zóveel verdriet, dat je toch vanzelf ziet, hoe ze elkaar
moeten helpen. Nee, liefde, zegt God, dat verwondert me niet.
-
Maar wat me verwondert, zegt God, is de hoop; daar ben ik van ondersteboven:
Mensen zien toch wat er in de wereld omgaat en ze geloven dat het morgen
allemaal omslaat. Soms kan ik mijn eigen ogen niet geloven, zegt God.
-
Geloof, zegt Hij, dát verwondert me niet; líefde dat is geen wonder; maar de hoop, dat is haast niet
te geloven. Ikzelf, zegt God, ik ben er van ondersteboven.”