Barensweeën

© Geert Bles, Heerlen 2009



Geert – 14/15 nov., 33e zondag jaar B

Barensweeën

Mijn God,wat moet ik met dit evangelie vandaag?! De evangelist Marcus begint zijn evangelie in het eerste hoofdstuk, de eerste regel, met deze woorden, ik citeer: “Begin van de blíjde boodschap van Jezus Christus, de zoon van God”. Maar nu lees ik in hoofdstuk 13: “In die dagen na de verschrikking zal de zon verduisterd worden, zal de maan haar licht niet meer laten schijnen, zullen de sterren van de hemel vallen en de hemelse machten wankelen.”  Wat moet ik hiermee?! Waar is het blijde van de boodschap!? Als ik dit zo hoor, ben ik eerder gedeprimeerd dan opgewekt en blij. Ben ik daarvoor vandaag naar de kerk gekomen?

 

Datzelfde vroegen we ons af, toen we in een groepje bij elkaar kwamen om de liturgie van vandaag voor te bereiden. We hadden wel door dat het hier ging om  béélden van onheil  en we zochten naar actuele voorbeelden. De economische crisis in onze wereld die veel mensen treft werd als eerste genoemd, en de aantasting van het milieu, de opwarming van de aarde, de armoede in de wereld, de oorlogen, de verhouding tussen volken en culturen, en de toenemende onverdraagzaamheid en verharding in onze samenleving.

We kwamen ook te spreken over de kerk. Ook daar klonk somberheid door. Het is niet meer zoals vroeger: Heeft de kerk nog wel iets van een blijde boodschap, zo vroegen wij ons af, een boodschap die aanspreekt en in beweging brengt?

En tenslotte werden voorbeelden genoemd van persoonlijke ervaringen van mensen, die hen diep treffen en hun de wanhoop nabij brengen. Niet zolang geleden ontmoette ik betrekkelijk jonge ouders. Zij hadden één kind, met moeite gekregen, hun trots, hun toekomst, hun liefste. Ik kwam met hen in aanraking, toen zij de zoveelste uitslag kregen van het ziekenhuis: Hun kind had een fatale tumor en was niet meer te redden. Hun wereld stortte in; alle hoop de grond ingeslagen.

 

Dit zijn allemaal beelden, die in de voorbereidingsgroep genoemd werden, van ‘een wereld die instort’: in de maatschappij, in de kerk, in de levens van concrete mensen, heel actueel, we kunnen ons daar best iets bij voorstellen, het is realiteit.

 

Maar de vraag in het evangelie is: Hoe gaan we daarmee om?

Er zijn mensen die zich laten aanpraten dat in 2012, op 21 december, de wereld vergaat (u hebt vast wel gehoord van de film 2012). Mensen, ook in Nederland, die nu al maatregelen nemen om te overleven. Mensen, die alvast een plekje hebben geboekt ergens hoog op een berg. Ja, altijd zijn er onheilsprofeten geweest in de loop der geschiedenis die zeiden: De wereld vergaat. Zij zijn de woorden 'het einde der tijden' letter­lijk gaan nemen. Maar is zo'n afwach­tende pas­sieve houding, zuchtend bij de pakken neer gaan zitten en wachten tot het zal gebeuren, wel bij­bels? Zou dat het zijn wat het evangelie bedoelt? 

 

Het gaat Jezus om iets anders. Het kwaad, het onrecht en het lijden als gevolg daarvan, moet de wereld uit, moet plaats maken voor een nieuwe wereld. En daar hebben wij mensen aan mee te werken; daar hebben wij talenten voor gekregen. Wij kennen in onszelf een onuitroeibaar verlan­gen naar een wereld van rechtvaardigheid, menselijkheid, liefde, en geluk, naar het koninkrijk van God. Tegelijkertijd weten we ook, dat we die droom niet helemaal kunnen realiseren. Zo vaak glipt het ons door de vingers en is de verleiding groot om dan maar hulpeloos te blijven zitten bij de brokstukken, te blij­ven steken in het lij­den, in de nood, in het doemdenken. Maar dáár is dan de boodschap van Jezus, die ons helpt om het visioen van een nieuwe wereld open en voor mogelijk te houden. Want overal, waar mensen zich verzetten tegen het kwaad dat om ons heen is, en werken aan de verwezenlij­king van dat visioen, een wereld van geluk en liefde voor iedereen, daar brengen zij de wereld van het kwaad een deuk toe. Overal, waar - zelfs temidden van verschrik­kelijk lijden - mensen zich verzet­ten tegen het onrecht, dat mensen elkaar aandoen, en zich inzetten voor hun medemensen, die lijden, zit de nieuwe wereld eraan te komen. Dáár is de voorbode van een nieuwe wereld. Hoe moeten wij anders het beeld van de vijgenboom verstaan, dat Jezus ons vandaag voorhoudt? 'Als zijn twijgen zacht worden en zijn bladeren zich ontvouwen, dan weten jullie dat de zomer eraan zit te komen'.

.

Het kan nog zo donker lijken, er is hoop. De wereld van het kwaad zal uitein­delijk het onderspit delven. Het is de kracht van de  gelovende mens, dat hij lijden/dood nooit als eindstation aan­vaardt, maar altijd verder ziet, erboven uitstijgt. In onze voorbereidingsgroep voor de liturgie van vandaag werden voorbeelden genoemd van hoop, van leven, van toekomst. Men wees op de groeiende zorg voor het

behoud van onze aarde, om maatregelen die genomen worden. Men wees op de deelname van veel enthousiaste  vrijwilligers en vooral van jongeren in onze kerk, op tekenen van vitaliteit in onze gemeenschap, op het blijde  gevoel dat de kerk hier levend is en van óns is, op het feit dat groepen in onze gemeenschap zich serieus buigen over de boodschap van Jezus en zich afvragen wat deze inhoudt  voor ons vandaag in onze wereld. En men wees op mensen, die door zwaar leed  getroffen zijn, …. en toch weer overeind komen… hoop krijgen.

 

Waar mensen elkaar die hoop kunnen geven, dat zal zelfs Gód verbazen, lees ik bij de Franse schrijver Charles Péguy. Ik lees een klein stukje uit zijn ‘het kleine meisje hoop: “Het geloof waar ik het meest van hou, zegt God, is de hoop.

- Geloof, dat verwondert mij niet: Ik ben overal zó zichtbaar en zó luisterrijk aanwezig in de schepping, dat geloven, zegt God, in mijn ogen geen wonder is.

- Ook liefde verwondert me niet, zegt God: Er is onder de mensen zóveel verdriet, dat je toch vanzelf ziet, hoe ze elkaar moeten helpen. Nee, liefde, zegt God, dat verwondert me niet.

- Maar wat me verwondert, zegt God, is de hoop; daar ben ik van ondersteboven: Mensen zien toch wat er in de wereld omgaat en ze geloven dat het morgen allemaal omslaat. Soms kan ik mijn eigen ogen niet geloven, zegt God.

- Geloof, zegt Hij, dát verwondert me niet; líefde dat is geen wonder; maar de hoop, dat is haast niet te geloven. Ikzelf, zegt God, ik ben er van ondersteboven.”