Een Koninklijke Weg

© Nan Paffen, Heerlen 2003



Op het feest van Christus koning wil ik stil staan bij die vraag van Pilatus aan Jezus: bent u de koning der Joden? Een simpele vraag, toch? Je verwacht een eenvoudig ja of nee. Maar het feit dat Jezus er een wedervraag tegenoverstelt, moet ons al aan het denken zetten. Kennelijk is het begrip 'koning' voor verschillende uitleg vatbaar.

Ik hoor regelmatig verhalen van mensen over hun chef of teamleider, die graag de mensen die met hem werken te laten voelen wie de baas is. Of de leerkracht (gelukkig steeds minder), die de kinderen laat voelen wie de baas is.

Hieraan moest ik ook denken toen ik afgelopen week in de krant een berichtje las over de zanger Sjef Diederen. Hij zou als gast optreden bij een concert van Rowen Hèze. Hij werd echter door al te ijverige vrijwilligers bij de hekken niet herkend en daarom mocht hij er met de auto niet door. En wat de zanger ook zei, hij mocht er niet in.

Is het niet een typisch menselijk trekje, dat we ons allemaal op ons eigen terrein koning voelen en daarmee een bepaald soort macht uitstralen, bewust of onbewust?

 

In ons gewone taalgebruik hoort koning of koningin-zijn bij een staatkundige traditie: het koningshuis van Nederland of Engeland of België, en bij de daaruit voortvloeiende meer of minder macht. Soms zelfs dictatoriale macht.

Daarnaast zijn er mensen die door anderen tot koning worden benoemd: vanuit een prestatie of kundigheid. Denk maar aan Vondel, de koning onder de dichters; de zangeres zonder naam: de koningin van het levenslied; Elvis Presley, the King.

 

In de eerste lezing gaat het over Daniël, die met koning Nebukadnesar in conflict komt omdat hij trouw wil blijven aan zijn God Jahwe. Deze Nebukadnesar is een voorbeeld van een koning die zijn macht duidelijk wil laten voelen aan het volk en alles en iedereen daaraan ondergeschikt maakt. Wie niet gehoorzaamt, of wie die macht tegenspreekt, zal dat meestal bekopen met de dood. In zijn visioenen zien Daniël een beeld van wat echt en vals koningschap is: hij ziet 4 grote beesten voorbij trekken, het een nog gruwelijker dan het andere. Daarna ziet hij een man van hoge leeftijd, zijn kleren zo wit als sneeuw, die de rechtbank voorzit. Alle dieren worden voorgeleid en veroordeeld en van hun macht beroofd. Tenslotte, zo hoorden we net in de lezing, zag hij iemand verschijnen die omringd was door wolken en het uiterlijk van een mensenzoon had. Hij werd bij de oude man gebracht en kreeg koninklijke macht en aanzien en ieder diende hem. Aan zijn macht zal geen einde komen, zijn rijk zal nooit vernietigd worden.

 

Dit visioen, deze droom van Daniël wordt door de eerste Christenen op Jezus toegepast. Ook zijn koningschap is een ander koningschap dan de mensen voor ogen hebben. Jezus doorbreekt, zoals altijd, het verwachtingspatroon van zijn omstanders: het gangbare patroon van koningstitel. Zowel in die tijd van Jezus als in onze tijd is het koningschap omgeven met pracht en praal, met macht en heerschappij en wordt ook doorgegeven van generatie op generatie. En ook als de tastbare macht in onze tijd veel minder is dan toen, de uitstraling is er nog evenzeer, denk maar aan alle commotie rond het koningshuis rond de verloofde van Prins Johan Friso of de nieuwsgierige drukte rond de zwangerschap van Prinses Maxima. En ook nu vinden mensen dat het koningshuis niet geschaad mag worden door allerlei satirische tv-programma's, zij het dat in onze westerse maatschappij daar niemand meer voor gedood zal worden.

 

Bij Jezus worden al deze beelden omver geworpen. Jezus is geen koning uit goddelijke overerving, en ook niet omdat Hij zichzelf zo presenteerde. Jezus is koning omdat zijn levenshouding en zijn daden als zo uitzonderlijk werden ervaren dat het koninklijk is van een hogere orde. Daarom laat Johannes Jezus zeggen: "mijn koningschap is niet van deze wereld".

Als Pilatus hem vraagt: zijt gij de koning der Joden?, antwoordt Jezus eerst met een wedervraag: "Bent u daar zelf op gekomen of hebben anderen u daarover verteld?"  en daarin zit een belangrijke aanwijzing. In dat vertellen van die anderen spreekt zoveel respect en eerbied voor Jezus' levenshouding, zijn betrokkenheid bij mensen die het moeilijk hebben. Hij is begaan met ouders, die hun dochtertje verloren hebben, hij neemt het op voor de vrouw die volgens een oude wet gestenigd moest worden, hij maakt mensen vrij die bekneld zitten in uitzichtloze situaties, hij gaat eten met een tollenaar, enz. Het telkens weer opkomen voor degenen die het onderspit delven, is dat niet uitzonderlijk? Raken we hier niet de kern en het perspectief van zijn koningschap? Jezus' koningschap past in het beeld van die vreemde koning uit het gedicht van Van der Sommen:

Een vreemde koning, die geboren wordt in een stal en geen koninkrijk wil.

Niet te geloven.

Een vreemde koning, die niets geeft om eten en kleren en niet woont in grote paleizen. Niet te geloven.

Een vreemde koning, die omgaat met zondaars en zwervers en zijn vijanden lief heeft. Niet te geloven.

Een vreemde koning die op een ezel de stad binnengaat en zich gevangen laat nemen. Niet te geloven.

Een vreemde koning die zich laat martelen en kronen met doornen.

Niet te geloven.

Een vreemde koning die ons uitdaagt hem daarin te volgen.

Niet te geloven.

Vreemde mensen die zo gek zijn dat te willen doen.

Niet te geloven. Of toch?

(M. van der Sommen)

Vreemde mensen, die zo gek zijn dat te willen doen. Zijn die er? Kunnen wij die mensen zijn? Ik zou het willen geloven!

Amen.