In
alle toonaarden spreekt de eerste lezing van vreugde en blijdschap. De reden
daartoe wordt genoemd: 'God is binnen uw muren'. Wat moet er gedaan worden om God
binnen onze muren te ervaren? Driemaal wordt die vraag gesteld aan
Johannes: Wat moet iedereen doen? Wat moeten belastingambtenaren doen? Wat
moeten soldaten doen? Johannes
antwoordt: Delen wat je hebt en je positie niet misbruiken om de ander af te
halen wat hij/zij nodig heeft om te leven. Zó met elkaar omgaan als mensen,
brengt God binnen onze muren, brengt vreugde. Zelden hoor je zo'n
optimistisch geluid van profeten als vandaag in de eerste lezing. "God is
binnen uw muren", en de lezing refereert naar het prachtige
oudtestamentische beeld: Zoals een bruidegom zich buigt over zijn bruid en zijn
liefde stilzwijgend laat blijken, zo zal de relatie zijn tussen God en zijn
volk.
Toch
klinken deze jubeltonen in een tijd waarin het niet goed gaat in de wereld. Je
zou het boek Sefanja in zijn geheel moeten lezen; het
is heel kort. Het optimisme van de profeet komt na een serie van dreigementen:
"Zo spreekt God: Alles zal ik van de aardbodem wegvagen, mens en dier,
vogels en vissen, en ergernissen tezamen met de
boosdoeners. Ik zal de mensen van de aardbodem wegruimen. De rijksgroten zal ik
straffen, de kooplui, de geldafwegers; rechters
zijn als wolven, profeten zijn zwetsers en
bedriegers, en priesters schenden wat heilig is." Die dreigementen liegen er niet om; God lijkt afwezig,
in plaats van aanwezig. Eigenlijk beluister ik hetzelfde in
de tweede lezing: Johannes de Doper trekt ook van leer tegen alles wat onrecht
is in zijn tijd; bij uitstek is ook hij een profeet, die naderend onheil
aankondigt. God zal het kaf verbranden; God lijkt afwezig in plaats van
aanwezig. Om ruimte voor God te maken, zal er iets moeten gebeuren onzerzijds. Terugkeren
op onze schreden, ons bekeren.
De
evangelist Lucas wordt heel concreet in zijn aanwijzingen, als hij gaat
invullen wat dat betekent… ons bekeren. Hij spreekt letterlijk over “delen”.
Als je kleren en eten voldoende hebt, moet je delen met hen die niets hebben;
dat geldt voor alle mensen zonder uitzondering. Maar voor twee categorieën
heeft hij een bijzonder woord. Waarschijnlijk bestonden er misbruiken in zijn
tijd, en profiteerden vooral belastingambtenaren en mensen in het leger van hun
positie om
mensen het leven zuur te maken en uit te buiten.
Het
evangelie van Lucas wordt ook wel het evangelie van de armen genoemd; het is
daarom ook bij uitstek het evangelie, dat voor de rijken bestemd is. In zijn
ogen heeft armoede alles te maken met rijkdom, of liever met de oneerlijke
verdeling van de rijkdom. Armoede ontstaat namelijk, wanneer rijken voor
zichzelf houden wat van ons allemaal is. Lucas keert zich fel tegen deze
onrechtvaardige rijkdom, omdat het volgens hem niet te verenigen is met zijn
idee van het Rijk van God. Wanneer hij over armen spreekt, gebruikt hij een
woord dat verwijst naar materieel armen. De betekenis
van dit woord gaat verder dan wat wij onder armen verstaan. Voor Lucas is
iedereen die ellende ervaart arm, dus ook zieken, gehandicapten, weduwen,
wezen, gevangenen en verdrukten; kortom iedereen die, hoe dan ook, buiten de
samenleving geraakt/geplaatst is. Er is bij hem geen sprake van
vergeestelijking van armoede en rijkdom. In het Rijk Gods dat Jezus voor ogen
staat is de tegenstelling “rijk-arm” niet acceptabel
en moet de wereld uit. Dat betekent dat zij die rijk
zijn in actie moeten komen; zij moeten
een daad stellen. Daarom legt Lucas al in een heel vroeg stadium de bal op de
stip; hij laat de voorloper al zeggen wat nodig is in het Rijk van God. “Na mij”, zegt deze
voorloper, “komt iemand die krachtiger is dan ik.”
Als dit inderdaad zo’n wezenlijk gegeven is - het met elkaar delen wat we
nodig hebben om menswaardig te leven - dan kunnen we niet zeggen, dat het er
vandaag in onze wereld zo rooskleurig uitziet. In het jaar 2000 hebben we mooie millenniumdoelen
gesteld: in het jaar 2015 zal de armoede in de wereld gehalveerd moeten zijn;
we gaan ervoor. We zijn inmiddels bijna in 2007, maar
het lijkt er niet op dat we een stap dichter bij dit doel gekomen zijn. Wie
moeten een daad stellen; dat zijn de rijke landen toch?!
Het schijnt verschrikkelijk moeilijk te zijn: “een kameel gaat eerder door het
oog van een naald dan dat een rijke een veer laat”.
Ook in ons eigen land is
de tegenstelling “rijk-arm” onaanvaardbaar groot. De economie trekt aan, dat wordt met heel veel verve geroepen:
“laten we blij zijn!”; de werkgelegenheid neemt snel toe, dat is ook waar; men
spreekt al van krapte op de arbeidsmarkt, dat zal wel waar zijn. Die
economie is gul voor werknemers, die voor 100% inzetbaar zijn, maar er is maar
weinig plaats voor mensen, die kampen met beperkingen van welke aard dan ook.
Je telt niet mee als je fysiek of psychisch beperkt bent, maar ook niet als je oud
bent of allochtoon, of als je alleen staat voor de zorg voor kinderen. En wie
niet meetelt is aangewezen op een te krappe uitkering. Dat betekent voor die
mensen, dat ze elke maand opnieuw de eindjes aan elkaar moeten knopen, maar
heel vaak niet aan elkaar kunnen knopen. Nederland zit economisch weer in de
lift, “laten we blij zijn!!”, roept het kabinet, maar over armoede,
voedselbanken en het groeiend aantal, dat dakloos en
onverzekerd rondloopt, wordt liever gezwegen.
Wat zou de evangelist
Lucas te zeggen hebben aan de politici vandaag? Niemand mag tekort hebben aan kleding of
voedsel; de lasten moeten gedeeld worden; de armen mogen wat dat betreft niet
extra belast worden en de rijken ontzien; en misschien moet er echt minder aan
modernisering van het leger en aan Joint Star Fighters
besteed worden. Lucas zou wis en waarachtig grote vraagtekens plaatsen bij de
zogenaamde christelijke politiek.
En wat betekent het voor
ieder van ons, en voor ons als parochiegemeenschap? Wij breken telkens wanneer
wij hier samen komen het brood en delen het met elkaar. Is dit een leeg gebaar,
of krijgt het ook echt gestalte daarbuiten in onze relaties naar anderen? Zien wij als gemeenschap de mensen, die tekort
komen, die aandacht nodig hebben, die wegkwijnen, die uitgesloten worden (op
wat voor gronden dan ook), die het niet redden (alleen of als gezin), die
onredelijk gepakt worden door de overheidsmaatregelen, die als vreemdelingen/vluchtelingen
in ons midden onredelijk gepakt worden? Hebben wij daar oog voor als
gemeenschap, en delen wij dan ook letterlijk met hen wat wij hebben?
Hoe dan
ook, wezenlijk is en blijft het punt dat de evangelist Lucas maakt: verbind je
met het lot van anderen; laat de menswaardigheid /onmenswaardigheid van het
bestaan van de ander iets zijn dat jou raakt. Verbondenheid, solidariteit noemen we dat. Zouden we
dan - als we ons echt laten raken - niet mogen zeggen, waar we
verwachtingsvol naar uitzien: God is binnen onze muren?
Zou het iets zijn om met deze
gedachte in ons hoofd strakjes naar de producten van de wereldwinkel te kijken?