Het
evangelie eindigt met de woorden van Jezus: ‘Ik ben gekomen opdat zij leven
mogen bezitten, en wel in overvloed.’ Hij spreekt hier over zichzelf als de
Goede Herder in relatie tot zijn schapen. Ik wil met u nadenken over die twee
begrippen: herders en schapen.
Ik weet niet wat het woord ‘schapen’
bij u oproept. Het heeft een negatieve bijklank; het roept iets van wrevel op,
want ik wil niet doorgaan voor een schaap. Ik wil niet behandeld worden als een schaap;
ik wil me niet - door niets en door niemand - laten degraderen tot een
schaapachtig wezen, dat zelf niet nadenkt, dat klakkeloos de herder volgt. Ik
wil mij ook niet - door niets en door niemand - laten uitmaken voor een zwart
schaap, als ik - eerlijk mijn geweten volgend -
mij niet, of nog niet of niet meer, kan vinden in de sturing van de
herder.
Iedere
mens is uniek, heeft een eigen naam. Iedere mens heeft zijn/haar eigen
talenten, eigen krachten, eigen idealen, eigen karakter, eigen geweten. Iedere
mens heeft daarom een eigen unieke plek, een eigen taak, een eigen verantwoordelijkheid.
Ik zag een geboortekaartje met de sprekende spreuk: “Geboren als zo velen,
uniek als geen ander.” Als in de bijbel staat dat de schapen naar de stem van de herder
luisteren, dan betekent dat in ieder geval niet dat schapen onmondig zijn,
onnozele, slaafse volgzame wezens. Ze zijn en blijven uniek; ze dragen hun
eigen verantwoordelijkheid voor hun leven, voor elke stap die zij zetten
richting grazige weiden, richting leven.
Maar
wat is dan de taak van de herder? Als ik aan herder denk, aan een goede herder,
dan zie ik iemand voor me, die rekening houdt met die schapen, die zulke
schapen wil. De taak van de herder is er dan niet zozeer een van voorop gaan,
maar van volgen; de schapen hebben zelf een betere neus voor welk gras goed is dan de herder; de
taak van de herder is er daarom niet een van sturen, maar van nabij zijn; de taak
van de herder is niet de dienst uitmaken, maar dienstbaar zijn, dienstbaar aan
het leven van zijn onderdanen. De goede herder heeft vertrouwen in dat eigen
geweten, in die eigen verantwoordelijkheid, en laat ruimte voor groei. De
goede herder zal zijn onderdanen juist stimuleren hun eigen geweten te volgen,
hun eigen verantwoordelijkheid te nemen.
Te lang en teveel hebben wij
gedacht, dat dit evangelie alleen bedoeld is voor kerkleiders, voor paus,
bisschoppen en priesters; zij waren in onze ogen de herders, en de gewone
gelovigen waren de schapen. Te lang en teveel hebben die kerkleiders, die
hérders, gedacht voorop te moeten gaan, te moeten sturen met allerlei wetten en
voorschriften. Maar dit getuigt van weinig vertrouwen in de eigen antenne, in
het eigen geweten, in de eigen verantwoordelijkheid van mensen, die hen zijn
toevertrouwd. Het getuigt veeleer van angst om ruimte te laten voor groei. Dát
gebrek aan vertrouwen en díe angst doen onrecht aan mensen; zij blokkeren creativiteit
en inzet bij mensen, de werking van Gods Geest.
Natuurlijk mag/moet er een
leiding zijn in Gods kerk. Die moet dan niet bestaan in wetten opleggen, niet
in beslissen vóór mensen, maar in zoeken mét mensen. De richtlijnen, die de
kerkleiders aangeven, dienen dan veeleer om ons te helpen een afweging te
maken voor een eigen gewetensvolle koersuitzetting en beslissing. Mijn eigen
geweten is en blijft de eerste en onvervreemdbare factor voor mijn menselijk
handelen. Mijn geweten is van mij! Ik mag het niet buiten werking stellen. Op
de stem van mijn geweten durf ik te vertrouwen. Op die stem durf ik te koersen;
maar om de juiste afweging te maken, kunnen wij hulp gebruiken.
Mij dunkt, dit is de kern van de
lezingen vandaag; een brandende kwestie ten tijde van Jezus; een brandende
kwestie door alle eeuwen heen; een brandende kwestie vandaag, nu het conclaaf gaat beginnen en we
een nieuwe paus mogen tegemoet zien als opvolger van Johannes
Paulus II. Wat voor iemand
gaat het worden? Wat voor iemand zouden wij wensen? Wat voor
iemand zou nu nodig zijn?
Laten we, om daar een antwoord
op te geven, eerst even terugkijken op het pontificaat van Johannes
Paulus II. Een week geleden
riepen duizenden mensen op het Sint Pietersplein: ‘santo!
santo! verklaar hem heilig,
nu direct!’ Johannes Paulus II had sterke kanten: hij was
recht door zee op het gebied van gerechtigheid in de wereld; hij was zeer
uitgesproken wanneer het ging over rijk en arm in de wereld; het was daarom
niet voor niets dat vele wereldleiders zijn moreel gezag erkenden en aanwezig
waren bij zijn begrafenis.
Maar binnen de
kerk, naar zijn eigen onderdanen toe, was hij een andere figuur, strenger, en
leek hij andere maatstaven te hanteren. Daar eiste hij gehoorzaamheid, duldde hij geen
tegenspraak, liet hij weinig ruimte voor eigen verantwoordelijkheid en voor het
nemen van eigen beslissingen; binnen de kerk trok hij het gezag naar zich toe
en gaf hij weinig ruimte aan de lokale kerken om eigen beslissingen te nemen; hij was niet
zozeer een collega bisschop maar toonde zich veeleer een alleenheerser. Binnen
de kerk gaf hij niet de ruimte aan vrouwen die haar toekomt; op oneigenlijke
gronden behandelde hij vrouwen als tweederangs kerkleden die zich kalm moeten
onderwerpen aan mannen; hij sloot de
deur voor de discussie over vrouwen in het ambt; hij duldde geen open gesprek
over het priestercelibaat, hoezeer ook signalen uit de kerk daarom vroegen.
Moet dit zo doorgaan in de kerk? Vrouwen zijn
vervreemd geraakt van de kerk; we mogen dankbaar zijn dat zij niet en masse zijn uitgetreden. In grote delen van de kerk heerst
een sfeer van pessimisme en moedeloosheid. Veel mensen van binnen en buiten de
katholieke kerk hopen en verwachten dat de impasse in de hervormingen zal
worden doorbroken, dat de genoemde problemen openlijk worden besproken, dat er oplossingen worden gevonden. Wij hopen op - en bidden voor - een
paus die gevoelig is voor al deze kwesties, een paus vooral die de deur opent voor de vrouw in de kerk op
alle niveaus; een eerste gebaar zou moeten zijn: het benoemen van een aantal
vrouwen tot kardinalen,
meent de Leuvense priester-socioloog Jan Kerkhofs. Als de vrouw werkelijk toegelaten wordt, zal de
kerk menselijker worden.
Wij mogen terecht hopen dat de nieuwe opperherder - en
alle herders in de kerk - zich gedragen als goede herders, die hun kudde naar
vrijheid voeren en de ruimte geven om eigen initiatieven te nemen, om eigen
beslissingen te nemen. Als we niet als schapen willen behandeld worden in de
negatieve zin van het woord, dan moeten we niet blijven wachten dat onze
herders hun gedrag veranderen tegenover ons, maar dan moeten wij ook zelf
ophouden met ons schaapachtig te gedragen.
Het is roepingenzondag vandaag;
en dat gaat heus niet alleen over priesters; er wordt ook iets van ons
verwacht; ook wij allen hebben als christenen de roeping om vrijmoedig, vanuit
het evangelie, te denken, te handelen en een nieuwe wereld neer te zetten, het
Rijk Gods. Het
vraagt ook iets van ons, van ieder van ons hier ter plekke, om onze leefwereld
menselijker te maken, om herder of herderin te zijn voor mensen die op onze weg
komen.
Ik eindig met woorden, nota
bene van een bisschop, van
Pedro Casaldaliga
in Brazilie: “Mensen aan de top moeten afleren om de
dienst te willen uitmaken, ze moeten weer aanleren om te luisteren naar wat
mensen onderaan te zeggen hebben. Maar mensen onderaan hoeven zich niet altijd
alles te laten gezeggen, maar moeten leren vrijmoediger te zijn, meer
verantwoordelijkheid te nemen, minder bang te zijn om zich te laten horen
tegenover hun herders. Want zij zijn niet zomaar een kudde schapen; zij zijn
vrije mensen, kinderen van God.”