Goede Herder en Goede Schapen

© Geert Bles, Heerlen 2005



Het evangelie eindigt met de woorden van Jezus: ‘Ik ben gekomen opdat zij leven mogen bezitten, en wel in overvloed.’ Hij spreekt hier over zichzelf als de Goede Herder in relatie tot zijn schapen. Ik wil met u nadenken over die twee begrippen: herders en schapen. 

 

Ik weet niet wat het woord ‘schapen’ bij u oproept. Het heeft een negatieve bijklank; het roept iets van wrevel op, want ik wil niet doorgaan voor een schaap.  Ik wil niet behandeld worden als een schaap; ik wil me niet - door niets en door niemand - laten degraderen tot een schaapachtig wezen, dat zelf niet nadenkt, dat klakkeloos de herder volgt. Ik wil mij ook niet - door niets en door niemand - laten uitmaken voor een zwart schaap, als ik - eerlijk mijn geweten volgend -  mij niet, of nog niet of niet meer,  kan vinden in de sturing van de herder.

 

Iedere mens is uniek, heeft een eigen naam. Iedere mens heeft zijn/haar eigen talenten, eigen krachten, eigen idealen, eigen karakter, eigen geweten. Iedere mens heeft daarom een eigen unieke plek, een eigen taak, een eigen verantwoor­delijkheid. Ik zag een geboortekaartje met de sprekende spreuk: “Geboren als zo velen, uniek als geen ander.” Als in de bijbel staat dat de  schapen naar de stem van de herder luisteren, dan betekent dat in ieder geval niet dat schapen onmondig zijn, onnozele, slaafse volgzame wezens. Ze zijn en blijven uniek; ze dragen hun eigen verantwoordelijkheid voor hun leven, voor elke stap die zij zetten richting grazige weiden, richting le­ven.

 

Maar wat is dan de taak van de herder? Als ik aan herder denk, aan een goede herder, dan zie ik iemand voor me, die rekening houdt met die schapen, die zulke schapen wil. De taak van de herder is er dan niet zozeer een van voorop gaan, maar van volgen; de schapen hebben zelf een betere  neus voor welk gras goed is dan de herder; de taak van de herder is er daarom niet een van  sturen, maar van nabij zijn; de taak van de herder is niet de dienst uitmaken, maar dienstbaar zijn, dienstbaar aan het leven van zijn onderdanen. De goede herder heeft vertrouwen in dat eigen geweten, in die eigen verantwoor­delijkheid, en laat ruimte voor groei. De goede herder zal zijn onderdanen juist stimuleren hun eigen geweten te volgen, hun eigen verantwoordelijkheid te nemen.

 

Te lang en teveel hebben wij gedacht, dat dit evangelie al­leen bedoeld is voor kerkleiders, voor paus, bisschoppen en priesters; zij waren in onze ogen de herders, en de gewone gelovigen waren de schapen. Te lang en teveel hebben die kerkleiders, die hérders, gedacht voorop te moeten gaan, te moeten sturen met allerlei wetten en voorschriften. Maar dit getuigt van weinig vertrouwen in de eigen antenne, in het eigen geweten, in de eigen verantwoordelijkheid van mensen, die hen zijn toevertrouwd. Het getuigt veeleer van angst om ruimte te laten voor groei. Dát gebrek aan vertrouwen en díe angst doen onrecht aan mensen; zij blokkeren creativiteit en inzet bij mensen, de werking van Gods Geest.

 

Natuurlijk mag/moet er een leiding zijn in Gods kerk. Die moet dan niet bestaan in wetten opleggen, niet in beslissen vóór mensen, maar in zoeken mét mensen. De richtlijnen, die de kerkleiders aangeven, dienen dan veeleer om ons te helpen een af­weging te maken voor een eigen gewetensvolle koersuitzetting en beslis­sing. Mijn eigen geweten is en blijft de eerste en on­vervreemdbare factor voor mijn menselijk handelen. Mijn geweten is van mij! Ik mag het niet buiten werking stellen. Op de stem van mijn geweten durf ik te vertrouwen. Op die stem durf ik te koer­sen; maar om de juiste afweging te maken, kunnen wij hulp gebruiken.

 

Mij dunkt, dit is de kern van de lezingen vandaag; een bran­dende kwestie ten tijde van Jezus; een brandende kwestie door alle eeuwen heen; een brandende kwestie vandaag, nu het conclaaf gaat  beginnen en we een nieuwe paus mogen tegemoet zien als opvolger van Johannes Paulus II. Wat voor iemand gaat het worden? Wat voor iemand zouden wij wensen? Wat voor iemand zou nu nodig zijn?

 

Laten we, om daar een antwoord op te geven, eerst even terugkijken op het pontificaat van Johannes Paulus II. Een week geleden riepen duizenden mensen op het Sint Pietersplein: ‘santo! santo! verklaar hem heilig, nu direct!’ Johannes Paulus II had sterke kanten: hij was recht door zee op het gebied van gerechtigheid in de wereld; hij was zeer uitgesproken wanneer het ging over rijk en arm in de wereld; het was daarom niet voor niets dat vele wereldleiders zijn moreel gezag erkenden en aanwezig waren bij zijn begrafenis.

 

Maar binnen de kerk, naar zijn eigen onderdanen toe, was hij een andere figuur, strenger, en leek hij andere maatstaven te hanteren. Daar eiste hij gehoorzaamheid, duldde hij geen tegenspraak, liet hij weinig ruimte voor eigen verantwoordelijkheid en voor het nemen van eigen beslissingen; binnen de kerk trok hij het gezag naar zich toe en gaf hij weinig ruimte aan de lokale kerken om  eigen beslissingen te nemen; hij was niet zozeer een collega bisschop maar toonde  zich veeleer een alleenheerser. Binnen de kerk gaf hij niet de ruimte aan vrouwen die haar toekomt; op oneigenlijke gronden behandelde hij vrouwen als tweederangs kerkleden die zich kalm moeten onderwerpen aan mannen;  hij sloot de deur voor de discussie over vrouwen in het ambt; hij duldde geen open gesprek over het priestercelibaat, hoezeer ook signalen uit de kerk daarom vroegen. 

 

Moet dit zo doorgaan in de kerk?  Vrouwen zijn vervreemd geraakt van de kerk; we mogen dankbaar zijn dat zij niet en masse zijn uitgetreden. In grote delen van de kerk heerst een sfeer van pessimisme en moedeloosheid. Veel mensen van binnen en buiten de katholieke kerk hopen en verwachten dat de impasse in de hervormingen zal worden doorbroken, dat de genoemde problemen openlijk worden besproken,  dat er oplossingen worden gevonden.  Wij hopen op - en bidden voor - een paus die gevoelig is voor al deze kwesties, een paus vooral  die de deur opent voor de vrouw in de kerk op alle niveaus; een eerste gebaar zou moeten zijn: het benoemen van een aantal vrouwen tot  kardinalen, meent de Leuvense priester-socioloog Jan Kerkhofs. Als de vrouw werkelijk toegelaten wordt, zal de kerk menselijker worden.

 

Wij mogen terecht hopen dat de nieuwe opperherder - en alle herders in de kerk - zich gedragen als goede herders, die hun kudde naar vrijheid voeren en de ruimte geven om eigen initiatieven te nemen, om eigen beslissingen te nemen. Als we niet als schapen willen behandeld worden in de negatieve zin van het woord, dan moeten we niet blijven wachten dat onze herders hun gedrag veranderen tegenover ons, maar dan moeten wij ook zelf ophouden met ons schaapachtig te gedragen.

 

Het is roepingenzondag vandaag; en dat gaat heus niet alleen over priesters; er wordt ook iets van ons verwacht; ook wij allen hebben als christenen de roeping om vrijmoedig, vanuit het evangelie, te denken, te handelen en een nieuwe wereld neer te zetten, het Rijk Gods.  Het vraagt ook iets van ons, van ieder van ons hier ter plekke, om onze leefwereld menselijker te maken, om herder of herderin te zijn voor mensen die op onze weg komen.   

 

Ik eindig met woorden, nota bene van een bisschop, van  Pedro Casaldaliga in Brazilie: “Mensen aan de top moeten afleren om de dienst te willen uitmaken, ze moeten weer aanleren om te luisteren naar wat mensen onderaan te zeggen hebben. Maar mensen onderaan hoeven zich niet altijd alles te laten gezeggen, maar moeten leren vrijmoediger te zijn, meer verantwoordelijkheid te nemen, minder bang te zijn om zich te laten horen tegenover hun herders. Want zij zijn niet zomaar een kudde schapen; zij zijn vrije mensen, kinderen van God.”