Afgelopen
dinsdag deed een joodse man van ongeveer 65 op TV zijn levensverhaal, in een
programma “wonderen bestaan”. Hij was in 1942 - als kind van 2 jaar - door zijn
ouders in een pleeggezin ondergebracht. Zijn ouders zijn naar het
concentratiekamp Auswitz afgevoerd; hij heeft hen nooit meer teruggezien.
Sindsdien is hij steeds op zoek geweest naar informatie over hun wel en wee in
het kamp, en over hun laatste dagen. Ongeveer 30 jaar later, in 1972, zou hij
een gesprek hebben met iemand van de universiteit van Leiden. In de wachtkamer
zat tegenover hem een oudere man, die hem heel indringend observeerde. Hij
voelde zich ongemakkelijk. Wat wil die man?
En dan vraagt die man: Was jouw vader in een concentratiekamp in de
oorlog? Ja! In Auswitz? Ja. Dan heet jij de Jong. Ja! En de man vertelt hem dat
hij bevriend was met zijn vader en bij hem was op het einde van zijn leven. Wat
ik uit dit verhaal concludeer: Kinderen lijken vaak zo sprekend op hun ouders,
zeker wat hun uiterlijk betreft, vaak ook wat hun innerlijk betreft.
In
het evangelie spreekt Jezus over zijn gelijkenis met zijn Vader: Wil je weten
wie mijn Vader is, wie God is, observeer Mij dan, want Ik ben zijn evenbeeld,
in mensengestalte. In Mij wordt God verheerlijkt. Als je Mij ziet kun je
vermoeden wie God is. Gaat het hier om zijn uiterlijk voorkomen? Nee, maar wel
om zijn innerlijk, om dat wat Hem ten diepste beweegt.
Is
het een wonder dat Jezus vlak voor zijn dood - Judas heeft net de zaal verlaten
- spreekt over de liefde? Dat is toch
wat God in wezen is, liefde; zijn naam is immers: Ik ben er voor jou. En liefde
is toch wat ook Jezus ten diepste beweegt, wat Hij heeft uitgedragen en
gepraktiseerd in al zijn consequenties. Dat is wat wij in deze paastijd in alle
toonaarden vieren in de liturgie.
En
wij weten dat zijn liefde zich vooral richtte op de kleine mensen, op de
kwetsbare mensen, die in het dag-en-dagelijks leven naar de marge raken, uit
het zicht verdwijnen: de zieken, de gevangenen, zwervers, de prostituees, de
gehandicapten, de vluchtelingen, de ouderen, de vrouwen, de kinderen.
Vandaag
willen wij - in zijn geest - kinderen voor het voetlicht halen en een plek
geven in onze gemeenschap die lange tijd niet meetelden, kinderen die geen plek kregen op deze
wereld, omdat zij te vroeg werden
geboren, of omdat zij maar eventjes
mochten leven. De wereld was hard…. en
de kerk - van wie toch een ander geluid mocht gehoord worden - zat verstrikt in
haar regels, schoot tekort en gedroeg zich liefdeloos tegenover deze kleinsten
en kwetsbaarsten onder ons, en nog meer tegenover hun ouders. Die zakelijke
opstelling van de wereld om ons heen en die onbarmhartige wettische opstelling
van de kerk heeft veel pijn veroorzaakt bij de ouders van deze kindjes, en met
name bij de moeders die het kind gedragen hebben. Op de pijn van het verlies
van hun kind volgde ook nog eens de pijn van het onbegrip van de buitenwereld.
Zij werden verondersteld het leven op te pakken en niet bij de pakken neer te
gaan zitten.
Iemand
zei eens: “Ik heb geleerd me uiterlijk ‘happy’ te tonen, terwijl ik van binnen
schrei. Ik heb geleerd uitwendig ja te knikken - en nog vriendelijk ook - en van binnen te stikken van opstandigheid.
Dit alles beheers ik volkomen, terwijl mijn ziel vraagt: bij wie mag ik
huilen?”
Moeders
hadden tijd nodig en stilte om hun verdriet een plek te geven, en om te zoeken
naar de zin van dood en leven, maar werden vaak overschreeuwd door de vele,
meestal goed bedoelde adviezen en troost, door onbegrip en door mensen, die
zich verschuilen achter de rush en het lawaai van het leven. De tijd en de
stilte om te rouwen werd hun niet of nauwelijks gegund.
Vandaag
op moederdag willen wij - in deze
gemeenschap - laten voelen dat we dit willen proberen in te voelen/in te leven
in hun pijn en verdriet. Wij willen een
plekje maken voor die kinderen, en hun moeders laten voelen dat we begrijpen
wat voor pijn zij meegedragen hebben.