Een Vreemde Koning

© Margret Dekker, Heerlen 2002



Het feest van Christus Koning van het Heelal is in de rij van de kerkelijke feesten een jong feest. Het werd pas ingesteld in 1925 door Paus Pius de XI, hij  had daar een heel speciale bedoeling mee. Het was de tijd tussen de beide wereldoorlogen, overal kwamen nieuwe machthebbers op, zij probeerden Europa in hun macht te krijgen. Dictatoriale leiders, koningen en presidenten die weinig aandacht hadden voor het lot van mensen, heel hun inspanning was gericht op macht, op gewin, op onderdrukking.

Paus Pius de XI hoopte met het nieuwe feest, niet alleen een nieuw elan te geven  aan het kerkelijk leven, hij hoopte vooral aan de nieuwe heersers eens en voor goed duidelijk te maken dat niet zij, de heersers van de wereld zijn, maar dat boven hen uit Jezus de koning is. En het model voor alle leiderschap.

De eerste vijftig jaar werd het feest dan ook heel uitbundig gevierd, met grote pracht en praal, met trompetgeschal en feestelijke processies. Een feest de grote koning waardig.

 

Later zijn we wat bescheidener geworden. Want al die pracht en praal passen eigenlijk niet bij Jezus zoals we die kennen vanuit de evangelieverhalen. Hij is niet een man van macht, niet iemand die het voor het zeggen wil hebben.

 

Als je hem al koning noemt dan is Hij naar menselijke maatstaf een erg vreemde koning. Zijn koninkrijk is niet gebouwd op macht, er is geen leger om het te verdedigen, niets om te imponeren en anderen klein te krijgen. Geen wetten waarmee mensen monddood of klein worden gemaakt.

Een vreemde koning, met een rijk waarin de mensen iedere keer weer opnieuw worden uitgenodigd tot vrede met elkaar, tot mildheid, tot zorg voor elkaar en liefde. Een koning die opkomt voor trouw en gerechtigheid. Geen wetten en voorschriften waarmee je elkaar om de oren kunt slaan. Ook niet een waarheid die je hebt, waaraan je rechten kunt ontlenen, en waarmee je anderen die jouw waarheid niet delen kunt buitensluiten of afschrijven.

In heel zijn rijk is er maar één wet die belangrijk is: het is de wet van de liefde. De wet van oprecht meeleven met elkaar, je elkaars lot aantrekken, opkomen voor elkaar.

In de evangelielezing hebben wij het laatste gedeelte van het Matteus evangelie gehoord, na het verhaal van vandaag begint het lijdensverhaal. Het is dus een

belangrijk gedeelte.

 

Matteus legt in zijn verhaal over Jezus grote nadruk op het Gods Koninkrijk, of zoals hij zegt: het Koninkrijk der hemelen. Gods Rijk onder ons. In het slot van zijn verhaal ligt de grote samenvatting. Waar kun je iets van Gods Rijk vinden, waar wordt het zichtbaar? Daar waar mensen zich bekommeren om elkaar. En uiteindelijk is het Jezus, die zal laten zien wat de werkelijke waarde van ons leven is geweest, Hij geeft aan of we thuis horen in het Rijk van God.

 

Je kunt je er steeds weer over verbazen dat bij het eindoordeel over mens en wereld de grote vraag niet is of je tot de ware kerk hoorde. Ons wordt niet gevraagd of we recht in de leer zijn geweest, niet eens of we wel de geboden en wetten hebben onderhouden. Dat alles wordt ons niet gevraagd.

 

We worden getoetst op die éne wet die Jezus ons zo op het hart heeft gebonden. De vraag aan ons zal zijn: waar was je toen je medemens in nood was, wat heb je gedaan toen je je naaste in nood zag? Waar was je toen de ander hulp nodig had?  Heb je gezien wat mensen nodig hebben om te leven?

Tot viermaal toe, wordt ons vandaag gezegd waar het bij Koning Jezus omgaat:

hongerigen te eten geven, naakten kleden, zieken verzorgen, gevangenen bezoeken. Het Rijk van God wordt zichtbaar als mensen werkelijk zorg voor elkaar willen dragen.

 

Wat een ruimte schept dat voor ons, we hoeven ons niet angstig af te vragen: geloof ik wel genoeg, doe ik wel genoeg aan mijn geloof, houd ik mij wel genoeg aan alle kerkelijke regels en voorschriften, heb ik het geloof wel goed genoeg doorgegeven aan mijn kinderen. Al die vragen die een mens soms angstig en ongerust kunnen maken, die vragen worden ons níet gesteld.

Ons wordt gevraagd of we de nood van de ander hebben gezien, en of we geholpen hebben toe we de ander in zorg en nood zagen.

 

Piet was op zoek naar de zin van het leven, de waarheid achter de dingen.

Hij twijfelde of het nog wel zin had om te geloven.  In de nieuwsuitzendingen was weer het leed van de hele wereld in zijn kamer binnengekomen. Hoe zat het nu, en wat moest je geloven: wat is het voor een God als er zoveel narigheid gebeurt? Wat wil het zeggen dat Jezus mensen vrij maakt, als er zoveel onvrijheid en geweld is. Kwam er maar een teken, want hoe moet je geloven als je nooit iets te zien krijgt.

Op een avond was het alsof hij een stem hoorde, die zei: Piet ik zie hoe je aan het worstelen en zoeken bent, hoe je hoopt op een teken. Morgen kom ik, dan zul je me zien.

De volgende dag was Piet vroeg op en bleef in de buurt van de deur. Maar na een uurtje belde een man die vroeg of hij even kon helpen. Vlug ging hij er naar toe.

Weer later zag hij hoe zijn buurvrouw met een veel te zware tas liep, voor hij er over nadacht was hij al weg om te helpen. In de middag zag hij hoe twee grote jongens een kleine jongen pestten, hij vloog de deur uit om het kind te helpen.

Zo verging zijn dag, genoeg mensen aan zijn deur, maar Jezus zag hij niet.

's Avonds zat hij treurig voor zich uit te kijken, waarom was Jezus niet gekomen? En weer hoorde hij de stem die hem nu vroeg: heb je me niet herkend? En ineens zag Piet het gezicht van de man, de buurvrouw, het kind al die mensen die hij had geholpen en ze lachten hem dankbaar toe. Toen wist Piet dat het goed was.

 

Koning Jezus, is een vreemde koning: je moet Hem niet zoeken in pracht en praal.

Maar als je iets van Hem wilt zien  kijk dan in de ogen van de mensen die vragen om je aandacht, om je steun, om je solidariteit. In de ogen, in het gezicht van de ander zul je Jezus zelf ontmoeten.