Er
is lijden in de wereld, veel lijden. Ik hoef de televisie maar aan te zetten,
ik hoef de krant maar open te slaan. Het is een aaneenrijging van lijden:
aanslagen in Irak, de aanslag op de Zweedse minister van buitenlandse zaken,
zelfmoordaanslagen in Jeruzalem, armoede en honger in verschillende Afrikaanse
landen. Maar niet alleen ver weg; lijden is ook dichtbij, in eigen land, in
eigen stad, in eigen huis.
Er
is een rijmpje uit mijn moeders tijd, dat heet ‘Elk zijn kruis’:
“Ieder
krijgt zijn deel op aard, ieder heeft wat hem bezwaart, ieder hart en ieder
huis, heeft zijn eigen smart en eigen kruis.
Het
ene kruis is openbaar, het andere wordt men niet gewaar, het een is klein en
het ander groot, het een is van hout en het ander van lood.
Niet
op ieders voorhoofd staat, hoe het hem van binnen gaat, dikwerf heeft zo menig
hart, midden onder het lachen smart.”
Lijden
hoeft niet verheerlijkt te worden, is niet aantrekkelijk, is verschrikkelijk,
we vragen er niet om; het moet de wereld uit. Vandaag, nationale ziekendag, denken wij aan alle vormen van lijden, fysiek
en geestelijk, waarmee mensen bezocht worden. Mensen gaan daarom met hun lijden
naar God, zij vragen om verlichting van hun lijden, om bevrijding van het
kruis, dat op hun schouders drukt. Mensen steken daarom kaarsen op en vragen om
hulp. Mensen weten God te vinden, als de nood groter wordt, denk maar aan de
oorlog, denk maar aan 11 september. Mensen verliezen God ook weer gemakkelijk
uit het oog als het hun voor de wind gaat. God daarboven is almachtig, heeft
een antwoord op al onze vragen, heeft een oplossing voor de gebreken van de
wereld.
“Ja”,
zegt Bonhoeffer in zijn gedicht over het kruis, dat hij schreef in de
gevangenis kort voordat hij geëxecuteerd werd,
“mensen
gaan tot God in hun nood, met het kruis dat op hun schouders drukt.
Ze smeken om hulp, vragen om voorspoed,
brood, redding uit ziekte, verlossing uit schuld en dood; zo doet elke
mens, christen en heiden.”
“Maar”,
zegt hij in ‘t tweede couplet van dat gedicht, “mensen
gaan tot God in Zijn nood, vinden Hem arm, veracht, geen onderdak,
geen brood, zien Hem ten prooi aan zonde, zwakte en dood. Een christen staat
naast God in al Zijn lijden.”
Hoe
gaan wij om met het lijden in de wereld? Schrijven wij al de ellende toe aan
God daarboven? Horen wij niet vaak vragen, bijna verwijten: hoe kan God dit
toch allemaal toelaten? Zouden wij niet
veeleer onze ogen moeten neerslaan en aan onszelf de vraag stellen: hoe kunnen
wij er zelf iets aan doen, wij mensen?
Mensen gaan tot God in Zijn nood,
staan naast hun God in al Zijn lijden.
Over
deze gedachtesprong, over een andere manier van kijken naar het lijden, over
Zijn kruis en niet het onze, wil ik vandaag met u doordenken. Ik kijk eens van
de andere kant, van de kant van God, naar onze wereld. Dan zie ik daar God
torsen onder Zijn kruis. God lijdt in mensen die sterven van armoede, die
honger lijden, die onmenswaardig moeten leven, die de eindjes niet meer aan
mekaar kunnen knopen, die hun kinderen niet kunnen geven wat zij nodig hebben. Dat is Gods kruis, dat is Zijn
nood. Hij, de God van Leven, die de ellende van de mensen ziet en hun geroep
hoort, wil daar wat aan doen. Maar hij kan er alleen wat aan doen, als wij het appel dat Hij op ons doet, horen.
Misschien mogen wij op deze nationale
ziekendag zeggen: als wij het appel dat vanuit zieke, bejaarde, gehandicapte,
eenzame medemensen tot ons komt, horen.
God is machteloos, dat is Zijn nood, tenzij wij wakker worden, tenzij
wij de ellende om ons heen zien en in de startblokken komen om er iets aan te
doen, tenzij wij – zoals Bonhoeffer zegt -
tot God gaan in Zijn nood, bij Hem gaan staan, Hem bijstaan.
Zo zou ik naar het kruis willen zien. Het
gaat niet in de eerste plaats om onze noden; het gaat om Gods nood en onze
bereidheid om God bij te staan in Zijn nood. Het gaat niet zozeer om ons kruis;
het gaat om het Zijne. Hier klinkt een pleidooi in door om te kiezen voor
Leven, om te kiezen het lijden en de
dood de wereld uit te helpen, en het kruis, dat met die keuze gepaard gaat, op
de koop toe te nemen. Hier klinkt een pleidooi om het lijden, dat je over je
heen krijgt, als je je inzet voor menswaardig leven, niet uit de weg te gaan;
om het kruis, dat je deel wordt als je je inzet voor ‘deze wereld omgekeerd’ op
je te nemen.
De
kerk, de gemeenschap van christenen, moet op de bres staan om de armen in onze
samenleving bescherming te bieden en ruimte om te leven. De kerk moet er
daadwerkelijk op toe zien dat aan die rechten van mensen niet wordt getornd.
Dat er in een rijk land als Nederland
zoveel mensen (luister naar de boodschap op prinsjesdag) naar de rand
van de armoede verwezen worden, is een sociale zonde. De kerk zal – uit solidariteit met die mensen – overeind moeten
komen om de politieke en economische maatregelen onder kritiek te stellen,
zodat de zwaksten de ruimte om te leven kunnen behouden. Misschien betekent dit
dat zij die het ruimer hebben zich moeten bekeren; dat zij hun droom van ‘rijkdom zonder grenzen’
moeten bijstellen naar ‘genoeg is
genoeg’.
De
keuze om ons in te zetten voor een andere wereld, een wereld waar iedereen
(zonder uitzondering) menswaardig kan leven, “deze wereld omgekeerd”, vraagt
offers. Zo ging Jezus zijn kruis tegemoet; zijn keuze voor het leven van mensen
bracht Hem naar het kruis op Golgotha. Dat is het kruis waar ik vandaag aan
denk op het feest van kruisverheffing. Het is een ander kruis, dan het kruis
waar wij doorgaans het eerst aan denken.
Het is het kruis dat op mijn pad komt en waar ik niet voor terugschrik,
wanneer ik mij inzet voor de wereld die God voor ogen staat, Zijn koninkrijk.