Een nieuw jaar ligt voor ons als een
onbeschreven blad, nog niet ingevuld. Wat gaat het ons brengen? We hebben het
niet allemaal in de hand. Er zijn dingen die ons overkomen. Eergisteren hebben we van twee mensen,
die hier tussen ons in zaten in het afgelopen jaar, vanuit deze kerk afscheid
moeten nemen. Mogen wij in staat zijn om ons hoofd te buigen als het nodig is,
in staat dingen een plek te geven die wij niet in handen hebben. Maar wat wij
mensen wel in handen hebben, mogen wij daarvoor gaan.
Wij zijn een parochiegemeenschap,
we willen dat zijn. Als zodanig hebben
wij de traditie voort te zetten van Jezus van Nazareth, in zijn spoor verder te
bouwen aan een wereld van broeder/zusterschap, aan zijn
koninkrijk. Maar waaruit bestaat onze gemeenschap? Zoveel verschillende mensen, zoveel
mannen, vrouwen, kinderen, die telkens plaats nemen in deze kerk, onder het
verbondsteken van God. En al die mensen zijn even zovele schakels in die
traditie, omarmd als ze zijn door het verre verleden, de 12 stammen van Israel, en met de twaalf apostelen
(ik kijk naar de twaalf lichtzuilen) in
hun midden. Daar
treden wij binnen, zo verschillend als wij zijn, om onderdeel uit te maken van
de lange traditie, die tot ons gekomen is; en om - op onze beurt - die traditie
door te geven aan hen die na ons komen.
Wat geven we dan door; wat
behelst deze traditie?
Dan denk ik niet zozeer aan overgeleverde dogma’s en waarheden,
ook niet aan een reeks opgelegde gedragsregels, die van boven op ons neerdalen.
Ik denk veeleer aan het eenvoudige er-zijn-voor-de-ander
in navolging van Jezus van Nazareth. Ik denk aan de bagage, die onze eigen ouders
ons meegegeven hebben, aan hun liefde en zorg voor mensen, aan wat voor hen van
wezenlijke waarde was, aan hoe zij ons voorgeleefd
hebben. En al onze ouders - verschillend als zij zijn - hebben wat voor hen waardevast was, op
hun beurt ontvangen van hun ouders, van grootouders, van overgrootouders. In
die traditie zitten wij, wij mensen zoals wij hier samen zijn in deze gemeenschap,
gevoed door wat uit het verleden aan kostbaars tot ons kwam langs verschillende
lijnen.
Dit is de Andreasgemeenschap,
anders dan andere gemeenschappen, vanwege haar heel eigen karakter, de heel
eigen geloofsschat die zij in zich draagt. Als ik bij het begin van dit nieuwe
jaar een zegewens mag uitspreken, dan is het dit: dat wij als gemeenschap die
kostbare schat van die traditie mogen koesteren en ons verantwoordelijk weten
om ze - met onze eigen inbreng verrijkt - uit te dragen naar de wereld buiten deze
muren en door te geven aan onze kinderen. Deze parochie wil niet in zichzelf
gekeerd zijn maar naar buiten treden, er zijn voor de ander; er staan niet voor
niets voeten op de grote deur. Onze parochie zoekt daadwerkelijk om mensen, groepen
mensen, die uit de boot zijn gevallen of dreigen te vallen, binnen onze
gemeenschap te houden of te halen. Zij probeert om over de parochiegrenzen heen
te kijken en oog/hart te hebben voor mensen daarbuiten, zowel dichtbij als ver
weg voor mensen in de zuidelijke wereld, die van vele - zo niet alle -
noodzakelijke levensbehoeften verstoken zijn.
Ik heb er behoefte om nu,
op de eerste dag van een nieuw jaar, twee momenten te noemen: de eerste is
geweest, de tweede staat te gebeuren.
De eerste: Ik lees uit het
evangelie van vandaag: “Haastig gingen de herders naar Bethlehem en vonden
Maria en Jozef, en het kind dat in de voerbak lag”. En iets verder staat er:
“De herders keerden terug; ze verheerlijkten en loofden God om alles wat ze
hadden gehoord en gezien.”
Ook op kerstavond hoorden wij het verhaal over de herders, in een
van de vieringen. En er werd uitleg bij gegeven: Herders
waren het minste volkje in de die dagen; uitschot; ze telden niet mee; ze
hadden geen stem; ze werden niet gehoord. Als er een nieuwe koning van
de joden was geboren, dan zouden de herders - bij alle normen van de wereld
toen - toch wel de laatsten zijn die op kraamvisite
genodigd zouden worden, maar ze waren de eersten. Maria begreep het, staat er
in het evangelie; en de herders begrepen het en het was feest voor hen. Iets
van dien aard gebeurde ook hier in de kerk in die viering. Er zaten herders
hier in een hoekje van de kerk; ze waren genodigd. Ze werden geroepen en kregen
een feestcadeau; maar vooral, ze kregen een stem, die hun daarbuiten stelselmatig
ontnomen werd; ze verheerlijkten en loofden god om wat zij gehoord en gezien hadden. En de hele
gemeenschap begreep wat er op dat moment gebeurde en applaudiseerde
spontaan. Dat was het eerste moment, waarover ik wilde vertellen.
Het tweede is dit: Wij hebben
broeders/zusters ver weg, in de zuidelijke landen. Wij horen en zien hen op de
buis; wij horen hun geroep, wij zien hun honger en armoede; wij weten hoe zij moeten
knokken voor menswaardig leven en voor toekomst voor
hun kinderen. Maar het is ver weg, en we hebben de neiging om die wereld ook
maar verre van ons te houden. Als parochie willen we dat niet meer; wij willen
die zuidelijke wereld binnen onze muren halen. Daarom sturen we binnenkort twee
parochianen, twee vrouwen, om te gaan kijken naar Sierra
Leone in West Afrika, om hun ogen de kost te geven,
om te luisteren en om banden van vriendschap aan te knopen. En
om strakjes daarover te vertellen, zodat we als parochie kunnen zien of wij
iets voor hen kunnen betekenen; en ook kunnen zien en horen van hen, welke
rijkdom zij ons te bieden hebben, want dat hebben ze zeker.
Dat wilde ik u vertellen op
de eerste dag van het nieuwe jaar. Moge God ons zegenen en behoeden, de glans
van zijn gelaat over ons spreiden en ons genadig zijn. Haar gelaat naar ons
keren en ons vrede schenken. Moge Zij
onze pogingen zegenen.