Palmzondag 2004

© Nan Paffen, Heerlen 2004



In de sportwereld zie ik het vaak gebeuren: zodra iemand iets gepresteerd heeft, zijn er vele fans en staan reporters in de rij voor een interview; wanneer iemand minder presteert, is er ineens van alle kanten kritiek. Of in de showbizz: als iemand succes heeft met haar/zijn muziek, zijn/haar acteertalent, zijn/haar televisieoptreden, dan is er veel positieve aandacht en staan juichende fans bij de artiesteningang. Trekt iemand zich terug of heeft hij/zij even geen in het oog springend succes, dan is zo iemand ook vaak letterlijk weer ‘uit beeld’; zien de mensen hem of haar niet meer staan. Het gaat niet meer om de mens achter de sporter, achter de zanger of achter de acteur, maar om de prestaties die zij/hij levert.

Het lijkt op het gebeuren in Jeruzalem, waarvan in het evangelie verteld wordt.
Aan dit gebeuren gaat het verhaal van de genezing van de blinde vooraf. Dat is een verhaal over ‘zien’, over ‘inzien’; je zou kunnen zeggen dat het ook een verhaal is over iemand die leert zien wie Jezus echt wil zijn. Het wonder van de genezing gaat over een letterlijk ‘zien’, een zien aan de buitenkant’, het zegt nog niks over hoe mensen Jezus echt moeten zien. Het zegt nog niets over hoe Jezus naar ieder mens kijkt: als mens, die de moeite waard is, die er mag zijn zoals ie is, die goed is zoals ie is. Na zo’n teken zijn de mensen razend enthousiast. Maar zien zij het echte wonder achter het teken? 

 

Het verband met palmzondag is voor mij ook de wispelturigheid van veel mensen. Ik herken daarin de dubbele moraal die mensen vaak ten toon spreiden: iemand ophemelen en hem of haar kort daarna beroddelen; iemand het ene moment bejubelen en hem of haar kort daarna laten vallen als een baksteen.

 

Wij allemaal, denk ik, laten ons raken door de persoon van Jezus van Nazareth; wij allemaal willen hem wel de hemel in prijzen, zijn enthousiast over wat hij gezegd en gedaan heeft. Misschien zouden wij ook palmtakken van de bomen geplukt hebben en misschien zelfs wel onze mantels op de grond gelegd. We zouden waarschijnlijk ook gejuicht hebben als Jezus langs trok, ook al was het niet in een gouden koets, maar op een gewone ezel (misschien juist wel net daarom). Maar dan?

 

Marianne van der Sommen heeft dat verwoord in een tekst waarin ik veel van onze tijd en misschien wel van velen van ons herken.

Steeds weer (naar tekst van Marianne van der Sommen.)

Wat zijn dat voor mensen die applaudisseren als je beroemd bent,
maar als blijkt dat ze er niet niet beter van worden,
houdt hun applaus op. Zijn wij die mensen?

 

Wat zijn dat voor mensen die vrienden zijn als het je goed gaat,
maar als blijkt dat het je slecht gaat,
komen ze niet meer. Zijn wij die mensen?

 

Wat zijn dat voor mensen die vol begrip praten over asielzoekers,
maar als blijkt dat het hun naaste buren worden,
houdt hun begrip op. Zijn wij die mensen?

 

Wat zijn dat voor mensen die bij je willen zijn omdat je het goed hebt,

maar als blijkt dat je geen geld hebt,
praten ze niet meer met je. Zijn wij die mensen?

 

Wat zijn dat voor mensen die luisteren als jij spreekt over jouw koninkrijk,
maar als blijkt dat het geen koninkrijk is van pracht en praal,
luisteren ze niet meer. Zijn wij die mensen?

 

Wat zijn dat voor mensen die jou juichend inhalen,
maar als blijkt dat jij Jeruzalem binnengaat om veroordeeld te worden,
zal duidelijk worden wat hun gejuich waard is. Wat is ons gejuich waard vandaag? Gaan wij mee op weg naar goede vrijdag?

 

Wat ben Jij, Jezus, voor een mens, trouw tot in de dood,
die van mensen weet en vergeeft,

die zijn weg ging, uit liefde voor mensen, ongeacht de gevolgen,
steeds weer!

Zijn wij ook zo’n mens, of proberen we dat?

Misschien kan de palmtak die we thuis een plekje geven bij een kruis ons helpen herinneren.  Amen.