Het Leven Delen met Elkaar

© Geert Bles, Heerlen 2004



Nu het sacramentsdag is, willen we wat doordenken over wat wij, het hele jaar door, aan deze tafel vieren; wat betekent het als wij eucharistie vieren? Een verhaal: een priester van het bisdom Utrecht, Harrie Nouwen, kreeg een aantal jaren geleden van kardinaal Alfrink toestemming om naar Amerika te gaan en theologie te doceren aan de Universiteit van Harvard. Rond 1980 meende hij echter een radicale wending aan zijn leven te moeten geven. Hij gaf zijn baan als professor op, en ging naar Peru, om er - als missionaris - zijn leven te delen met de armsten. Hij ging tussen hen in wonen in de hoofdstad La Paz, om aan de lijve te ervaren wat armoede betekent. Maar na een half jaar gaf hij het op, hij kon het niet volhouden. Als professor was hij te gehecht geraakt aan comfort, zijn gemakkelijke stoel, zijn T.V., zijn telefoon, zijn comfortabel bed, zijn koelkast, zijn auto,  zijn vakantie: teveel dat hij moest opgeven, hij  kon het niet. Teleurgesteld, beschaamd, wilde hij met de noorderzon vertrekken.  De arme mensen bij wie hij inwoonde waren onvoorbereid. Hij had niets gezegd, uit schaamte. Toen hij op een morgen plotseling met zijn koffer voor hen stond, klaar om te gaan, waren zij verrast. Met een stem zeiden vader en moeder: maar dat kan toch niet! En ze stuurden hun kinderen naar een winkeltje op de hoek, om een cola en droge biscuitjes te halen, voor deze mensen een rijkdom, een dagloon. En in een kleine kring stonden ze daar, vader, moeder, kinderen, op blote voeten, in hun sjofele kleren, en de priester; ze dronken samen van de cola en deelden de droge biscuits, ten afscheid.  Nouwen schreef later in een van zijn boeken: dit was de mooiste Eucharistie die ik ooit met mensen gevierd heb. Mensen, die niets hebben, weten beter dan wie ook, wat het-leven-delen betekent; als ze niets hebben, delen ze zichzelf.

 

Terug naar het evangelie van vandaag: de lezing vertelt over de wonder­bare broodvermenigvuldiging voor een menigte van duizen­den. Vroeger verstonden wij dat gebeuren zó: Jezus zou van een handjevol een karrenvracht broden geproduceerd hebben voor al die mensen. Dat was, dachten wij altijd, het wonder: dat onder zijn vingers, met wat zegen en woorden, vijf broden aangroeiden tot duizenden broden. Zou dit zo gebeurd zijn? Ik geloof het niet.

 

Hoe dan wel? Duizenden mensen, die tekort hebben, geen eten, daar gaat het over in het verhaal.  De reactie van de leerlingen is: ‘stuur ze weg, want we komen in de problemen; er is geen onderdak, er is geen voedsel.'  Dan gebeurt er iets merkwaardigs: we horen Jezus als het ware zeggen: 'heb vertrouwen in de mensen; laat ze in kleine kringen gaan zitten van 50 of zo, en vertrouw ze aan elkaar toe; hoeveel is er? het maakt niet uit; begin maar te delen en vertrouw, dat die mensen in al die groepjes hun tassen omdraaien, broodjes, bananen, visjes en tomaten voor de dag halen.’ Zo gebeurde het en dat was het wonder: er was meer dan genoeg.

 

Terug naar ons hier in de kerk vandaag:  dit gebaar van delen vieren wij, zo vaak als wij hier samenkomen rond deze tafel: een stukje brood, voor ieder even groot; we geven het aan elkaar. En we horen Hem ieder keer zeggen: doe het maar weer zo; doe het altijd zo; denk dan maar aan Mij! Maar dan moet het gebaar aan deze tafel wel zijn weerklank vinden daarbuiten. Dan moet dat gebaar van hierbinnen daarbuiten omgezet worden in de werkelijkheid van alle dag:  thuis, op school, in de straat, in de wijk, in de stad, in ons land, in Europa, in de wereld. Dan zal telkens weer dat merkwaardige plaats hebben: waar mensen zich aan elkaar toe vertrouwen, waar mensen met elkaar delen wat ze hebben, gebeurt telkens dat wonder opnieuw: meer dan genoeg voor iedereen, er is over, niet tekort.

 

Ja, dat gebaar van hierbinnen mag geen loos gebaar zijn, niet los staan van de realiteit buiten. Als mensen hun tassen  omkeren, alles met elkaar delen, tijd, energie, zorg, vreugde, verdriet, leefruimte, brood en werk, dan gebeurt ook vandaag  weer dat wonder: meer dan genoeg, er is over, niemand tekort.

 

We ervaren, dat - op deze manier - delen met elkaar wat-we-hebben alles te maken heeft met leven, met geluk, met vrede. We weten dat wij onszelf moeten breken en weggeven, slijten aan de ander; dat het anders geen leven is, nóch voor onszelf, nóch voor de ander. Zouden wij dat naar elkaar toe kunnen waarmaken in onze parochie­gemeenschap, naar elkaar toe?  En zouden wij dat - als gemeenschap - kunnen waarmaken naar­ buiten toe, ook op wereldschaal? Wij weten soms niet, hoe wij dát klaar moeten krijgen. Dan is het vieren hier bijna een wan­hopig en mach­teloos gebaar. Maar we willen met elkaar blijven zoeken naar wegen om honger en economische on­gelijkheid de wereld uit te hel­pen, om wat we hebben te delen met mensen ver weg. Dáárom kopen wij maar producten uit de Zuidelijke Wereld, om mensen ginds een leven te bezorgen dat men­selijk is; om de vele kinderen, die geen kind kunnen zijn,  nabij te zijn en kansen te bieden.

 

Moge we ons vieren aan deze tafel steeds meer zo verstaan.