Nu
het sacramentsdag is, willen we wat doordenken over wat wij, het hele jaar
door, aan deze tafel vieren; wat betekent het als wij eucharistie vieren? Een
verhaal: een priester van het bisdom Utrecht, Harrie Nouwen, kreeg een aantal
jaren geleden van kardinaal Alfrink toestemming om naar Amerika te gaan en
theologie te doceren aan de Universiteit van Harvard. Rond 1980 meende hij
echter een radicale wending aan zijn leven te moeten geven. Hij gaf zijn baan
als professor op, en ging naar Peru, om er - als missionaris - zijn leven te
delen met de armsten. Hij ging tussen hen in wonen in de hoofdstad La Paz, om
aan de lijve te ervaren wat armoede betekent. Maar na een half jaar gaf hij het
op, hij kon het niet volhouden. Als professor was hij te gehecht geraakt aan
comfort, zijn gemakkelijke stoel, zijn T.V., zijn telefoon, zijn comfortabel
bed, zijn koelkast, zijn auto, zijn vakantie:
teveel dat hij moest opgeven, hij kon
het niet. Teleurgesteld, beschaamd, wilde hij met de noorderzon
vertrekken. De arme mensen bij wie hij
inwoonde waren onvoorbereid. Hij had niets gezegd, uit schaamte. Toen hij op
een morgen plotseling met zijn koffer voor hen stond, klaar om te gaan, waren
zij verrast. Met een stem zeiden vader en moeder: maar dat kan toch niet! En ze
stuurden hun kinderen naar een winkeltje op de hoek, om een cola en droge
biscuitjes te halen, voor deze mensen een rijkdom, een dagloon. En in een
kleine kring stonden ze daar, vader, moeder, kinderen, op blote voeten, in hun
sjofele kleren, en de priester; ze dronken samen van de cola en deelden de
droge biscuits, ten afscheid. Nouwen
schreef later in een van zijn boeken: dit was de mooiste Eucharistie die ik
ooit met mensen gevierd heb. Mensen, die niets hebben, weten beter dan wie ook,
wat het-leven-delen betekent; als ze niets hebben, delen ze zichzelf.
Terug naar het evangelie van vandaag: de lezing vertelt
over de wonderbare broodvermenigvuldiging voor een menigte van duizenden.
Vroeger verstonden wij dat gebeuren zó: Jezus zou van een handjevol een
karrenvracht broden geproduceerd hebben voor al die mensen. Dat was, dachten
wij altijd, het wonder: dat onder zijn vingers, met wat zegen en woorden, vijf
broden aangroeiden tot duizenden broden. Zou dit zo gebeurd zijn? Ik geloof het
niet.
Hoe dan wel? Duizenden mensen, die tekort hebben, geen
eten, daar gaat het over in het verhaal.
De reactie van de leerlingen is: ‘stuur ze weg, want we komen in de
problemen; er is geen onderdak, er is geen voedsel.' Dan gebeurt er iets merkwaardigs: we horen Jezus als het ware
zeggen: 'heb vertrouwen in de mensen; laat ze in kleine kringen gaan zitten van
50 of zo, en vertrouw ze aan elkaar toe; hoeveel is er? het maakt niet uit;
begin maar te delen en vertrouw, dat die mensen in al die groepjes hun tassen
omdraaien, broodjes, bananen, visjes en tomaten voor de dag halen.’ Zo gebeurde
het en dat was het wonder: er was meer dan genoeg.
Terug naar ons hier in de kerk vandaag: dit gebaar van delen vieren wij, zo vaak als
wij hier samenkomen rond deze tafel: een stukje brood, voor ieder even groot;
we geven het aan elkaar. En we horen Hem ieder keer zeggen: doe het maar weer
zo; doe het altijd zo; denk dan maar aan Mij! Maar dan moet het gebaar aan deze
tafel wel zijn weerklank vinden daarbuiten. Dan moet dat gebaar van hierbinnen
daarbuiten omgezet worden in de werkelijkheid van alle dag: thuis, op school, in de straat, in de wijk,
in de stad, in ons land, in Europa, in de wereld. Dan zal telkens weer dat
merkwaardige plaats hebben: waar mensen zich aan elkaar toe vertrouwen, waar
mensen met elkaar delen wat ze hebben, gebeurt telkens dat wonder opnieuw: meer
dan genoeg voor iedereen, er is over, niet tekort.
Ja, dat gebaar van hierbinnen mag geen loos gebaar zijn,
niet los staan van de realiteit buiten. Als mensen hun tassen omkeren, alles met elkaar delen, tijd,
energie, zorg, vreugde, verdriet, leefruimte, brood en werk, dan gebeurt ook
vandaag weer dat wonder: meer dan genoeg,
er is over, niemand tekort.
We
ervaren, dat - op deze manier - delen met elkaar wat-we-hebben alles te maken
heeft met leven, met geluk, met vrede. We weten dat wij onszelf moeten breken
en weggeven, slijten aan de ander; dat het anders geen leven is, nóch voor
onszelf, nóch voor de ander. Zouden wij dat naar elkaar toe kunnen waarmaken in
onze parochiegemeenschap, naar elkaar toe?
En zouden wij dat - als gemeenschap - kunnen waarmaken naar buiten toe,
ook op wereldschaal? Wij weten soms niet, hoe wij dát klaar moeten krijgen. Dan
is het vieren hier bijna een wanhopig en machteloos gebaar. Maar we willen
met elkaar blijven zoeken naar wegen om honger en economische ongelijkheid de
wereld uit te helpen, om wat we hebben te delen met mensen ver weg. Dáárom
kopen wij maar producten uit de Zuidelijke Wereld, om mensen ginds een leven te
bezorgen dat menselijk is; om de vele kinderen, die geen kind kunnen
zijn, nabij te zijn en kansen te
bieden.
Moge we ons vieren aan deze tafel steeds meer zo verstaan.