De
eerste lezing vandaag zegt God tot Kores: ´Ik heb jou
bij de hand genomen om volken neer te leggen en krijgsheren te ontwapenen´. God gebruikt een vreemde heerser - een
Perzische koning - om de Joden te bevrijden uit hun ballingschap en naar
Jeruzalem terug te voeren. En Hij noemt deze vreemde heerser daarom ‘gezalfde’,
een naam die doorgaans voorbehouden is voor de koningen van Israel. Het maakt
niet uit voor God, wie (van welk geloof of van welke huidskleur of cultuur)
iets goeds doet, als het maar gebeurt.
Wat
het meest boeiende in dit verhaal is, is dit: Het zijn de mannen, krijgsheren, die de
oorlogen ontketenen, die met het geweer in de hand dood en verderf zaaien. Maar
het zijn vrouwen, moeders, juist het meest
kwetsbaar en altijd de grootste slachtoffers van oorlogsgeweld, die opstaan en
zeggen: en nu is het afgelopen!
Zij
kruipen niet in de slachtofferrol, heil verwachtend van buiten of van boven.
Ze
gaan onverschrokken aan de slag om de mannen te dwingen hun wapens neer te
leggen, met het meest creatieve middel dat weerloze vrouwen hebben.
Wij
zouden verwachten dat het verlossende woord in dat conflict alleen maar van
buiten zou kunnen komen of van boven. Maar niets is minder waar. Juist van
onderop , juist vanuit de kracht van schijnbaar zwakke weerloze vrouwen, komt
de ommekeer. Zij zijn kanjers van instrumenten in Gods hand. Zo zijn Gods
manieren … anders dan wij doorgaans
denken. Mogen daarom deze winnaressen van de Nobelprijs
voor de Vrede, zoals koning Kores in de eerste lezing, ook ´gezalfden´ van de Heer genoemd
worden?! Waarom niet!?