Een weinig vrij naar het gedicht “Tweespraak tussen ‘Mijn ziel’ en ‘God-ikzal’” van Hub Oosterhuis uit “Kom bevrijden”:
Mens:
Ik weet me geen raad met de wereld
ik weet me geen raad met mezelf.
Ik weet me geen raad met jou.
Wat ben je voor een god?
Ben je almachtig of niet?
Waarom grijp je niet in?
God:
Mijn raad is dat ik geloof
in de vrijheid van de mensen -
dat ik mijn hoop stel op mensen:
dat zij kiezen wat goed is.
Ik heb ze vrijgemaakt
om het goede te doen.
Ik heb geen andere macht
dan de goedheid van mensen.
Daarom grijp ik niet in.
Mens:
Dus jij bent niet almachtig?
God:
Mensen denken ‘almachtig’
mensen noemen mij ‘god’
maar ik ben die ik ben
en even machtig
als mensen goed zijn.
Mens:
Maar dan is alles verloren,
naar willekeur moorden de mensen.
God:
Ze zijn geschapen tot vrijheid,
met een hart dat voorvoelt
wat recht is en wat onrecht.
Mens:
En dat noem je vrijheid?
God:
Ja, dat noem ik vrijheid.
Mens:
Je bent een lieve schat,
maar zo naďef - waarom
heb je ons vrij geschapen?
God:
Omdat ik vriendschap wou, gelijkwaardige liefde.
Mens:
Maar kijk dan wat er gebeurt:
vijandschap en haat.
God:
Ik zie wel wat gebeurt.
Ik hoor het bange schreeuwen
der ganse creatuur,
de noodkreet der verdrukten.
Maar ook wat nog niet is
zie ik, vóór mijn ogen:
hun komende bevrijding,
dat zij tot vrijheid groeien,
dat zij elkaar bevrijden
en doen leven.
Ik weet wat ooit zal zijn.
Mensheid naar mijn beeld
is nog maar pas begonnen.
Mens:
Maar kijk toch wat wij doen:
onze vrijheid gebruiken
om elkaar te doen sterven.
Hoe lang nog kun je dit aanzien?
God:
Werd ooit een land in één dag geboren,
een huis gebouwd in drie dagen?
Wie temt met één vuistslag de zee?
Wie oogst op de dag van het zaaien?
Mens:
O God, verhef je, en maak je sterk
maak je sterker dan ooit.
Wees in mij
vrijheid, hart, verstand, volharding.
Wees nieuw begin in mij,
god in mensen.
God:
Ik zal er zijn, is mijn naam.
Liefde geworden in mensen,
in mensen god zal ik zijn.
Mens:
Maar ook het kwade duurt,
woekert voort als onkruid,
nestelt in ons hart.
God:
Tot in het derde en vierde geslacht
zal het dóórzieken, het kwaad.
Zeker, maar niet noodlottig,
gevaarlijk, maar niet ondelgbaar.
Maar liefdes kracht en ontferming
zal duren duizend geslachten.
Zevenmaal komt de wraak,
Zeven maal zeventig komt mijn ontferming.
Ik zal er zijn, in allen,
die zich ontfermen over elkaar,
de aarde dienen en hoeden,
de chaos keren. Vrees niet.
Ik zal er zijn in mensen.
Mens:
En de doden, zo talrijk
als zandkorrels aan het strand van de zee -
de doden, als tranen vergoten?
De doden, vergaan in de aarde,
als tranen versteend in de grond?
God:
Zij liggen gezaaid
als graan in de aarde,
zij zullen opstaan,
wuivende schoven -
een nieuwe morgen.
Mens:
Je zet de woorden zo mooi
op een rijtje, je zegt ze zo mooi -
ben jij het ook die ze doet?
God:
Ik ben het die ze zegt,
wij zijn het die ze doen.
De aarde zal het aanschouwen.